Rapporten

Voor veel opdrachten worden rapporten geproduceerd. Het merendeel is openbaar en hieronder terug te vinden en te downloaden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van alle rapporten inclusief een download-knop, mits openbaar. Zoeken naar bepaalde rapporten kan hieronder, voor een uitgebreidere zoekfunctie klikt u op de hier onderstaande knop.

Zoeken

recente rapporten (nieuwste rapportnummers eerst)

         
 

van der Vlist, S.J., J.H. Bouwman, M. Nijssen & J.T. Smit
Plan vliegend hert en zwarte specht/ Habitatherstel
EIS2024-10 Bosgroep Midden Nederland & Provincie Gelderland .
De Veluwse bossen herbergen voor Nederland een grote diversiteit aan soorten. Het vliegend hert en de zwarte specht zijn twee belangrijke soorten voor Natura2000 op de Veluwe. Beide soorten worden in het Herstelprogramma Bossen apart benoemd onder soortspecifieke maatregelen (Provincie Gelderland, 2023). Voor alle habitats en VHRsoorten1 van de Veluwe zijn in het Herstelprogramma herstelmaatregelen opgesteld door Wageningen Environmental Research, SOVON Vogelonderzoek Nederland en Stichting Bargerveen. Dit onderzoek is een nadere uitwerking van deze herstelmaatregelen2, gericht op leefgebiedherstel en – inrichting voor vliegend hert en zwarte specht.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T.
Vlakdekkende inventarisatie vliegend hert in het Natura 2000-gebied Veluwe in 2022 en 2023 
EIS2024-09 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De afgelopen twee jaar is de vlakdekkende inventarisatie-methode voor het vliegend hert gecontinueerd. In 2018 is een start gemaakt met deze methode, die vooral bedoeld is om in de gebieden tussen de bekende verspreidingslocaties in inzichtelijke te maken of het vliegend hert daar voorkomt. Dit is een belangrijke aanvullende methode ten opzichte van de beproefde NEM-methode (Netwerk Ecologische Monitoring) waarbij publiciteit wordt gegenereerd waarin opgeroepen wordt om waarnemingen door te geven. De vlakdekkende methode levert vooral informatie op van plekken die niet bezocht (mogen) worden door anderen. Naast eventuele waarnemingen van het vliegend hert levert het ook belangrijke informatie op over eventuele potenties of bottlenecks voor het vliegend hert en het beheer. In totaal leverde de inventarisatie 117 waarnemingen van het vliegend hert op van 48 verschillende locaties, verdeeld over 36 kilometerhokken.

  Niet openbaar
         
 

Smit, J.T.
Monitoring vliegend hert in het Natura 2000-gebied Veluwe in 2018-2023
EIS2024-08 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De afgelopen twee jaar is de in 2018 opgezette transectmonitoring voor het vliegend hert verder uitgebreid. Er zijn negen nieuwe transecten ingemeten, waarmee het totaal uitkomt op 54 transecten op de Veluwe. De afgelopen twee jaar zijn respectievelijk14 en 17 transecten gemonitord. Dit is minder dan de beoogde 25 langjarig gemonitorde transecten, wat vooral te maken heeft met het hoge aandeel aan nulwaarnemingen op de transecten en transecttellingen. Die hebben een sterk demotiverende werking op de vrijwilligers. Desalniettemin zijn er 15 transecten waarvan voor tenminste 3 jaar data voorhanden zijn en zelfs 5 transecten met data van 5 à 6 jaar. Deze toename aan data van langjarig gemonitorde transecten zal de betrouwbaarheid van de trendanalyse ten goede komen.

  Downloaden
         
 

Steenis, W. van, M. Reemer, J.T. Smit, & Theo Zeegers
Verspreidingsatlas Nederlandse zweefvliegen
EIS2024-07 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
Het meest recente verspreidingsoverzicht van de Nederlandse zweefvliegen verscheen in 2009 in het boek De Nederlandse zweefvliegen (Reemer et al. 2009). Inmiddels zijn 15 jaar verstreken en is er veel veranderd in de Nederlandse zweefvliegenfauna. Er zijn nieuwe soorten ontdekt en er zijn soorten verdwenen of achteruitgegaan. Dat vooral sprake is van afnames blijkt duidelijk uit het Basisrapport voor de Rode Lijst 2023 (Reemer et al. 2024), dat tegelijkertijd met dit verspreidingsoverzicht wordt gepubliceerd.

De verspreidingsatlas Nederlandse zweefvliegen is ook als boek verschenen. Kijk hier om deze te bestellen.

  Downloaden
         
 

Zeegers, T. & Rick Buesink
Hoe verder met de Aziatische hoornaar? – Beleidsadvies
EIS2024-06 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De Aziatische hoornaar is een invasieve exoot, die zich sinds 2003 vanuit ZuidwestFrankrijk snel over grote delen van Europa verspreid heeft. De soort heeft in 2017 ook ons land via Vlaanderen bereikt. Het aantal nesten in Nederland en Vlaanderen stijgt nog steeds explosief, jaarlijks met een factor zeven, wat in 2023 resulteerde in meer dan 500 nesten in Nederland en meer dan 6400 in Vlaanderen. De soort vangt ook honingbijen en leidt daarom tot grote zorgen onder imkers. Daarom staat de soort op de Europese Unielijst van te bestrijden invasieve exoten. Nut en noodzaak van bestrijding zou heroverwogen moeten worden. De provincie Zeeland loopt hierin voorop. EIS Kenniscentrum Insecten adviseert overheden na te denken over een toekomst met de Aziatische hoornaar, in plaats van luchtkastelen van totale uitroeiing na te jagen en daar tientallen miljoenen in te investeren. Goede voorlichting aan de bevolking (inclusief imkers) over de redenen van de gemaakte keuzes is hierin van groot belang.

  Downloaden
         
 

Reemer, M., J.T. Smit & Theo Zeegers
Basisrapport voor de Rode Lijst Zweefvliegen 2023
EIS2024-03 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In ons land zijn ooit 347 soorten zweefvliegen vastgesteld, waarvan zich 317 aannemelijk regelmatig na 1900 voortgeplant hebben. Van die laatste groep wordt de Rode-Lijststatus bepaald aan de hand van de huidige zeldzaamheid en de trend ten opzichte van 1950. Om statistische redenen worden deze gereconstrueerd aan de hand van een periode van een aantal jaren. Voor soorten die uit ons land zijn verdwenen of in zekere mate bedreigd zijn, wordt een plaatsing op de Rode Lijst voorgesteld in een vijftal categorieën. De Rode Lijst omvat 146 soorten (46 % van de beschouwde soorten). De overige 171 beschouwde soorten zijn geplaatst in de categorie Thans niet bedreigd.

  Downloaden
         
 

Johan van 't Bosch
Bestuivers in twee gebieden in Capelle aan den IJssel 
EIS2024-02 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In opdracht van de Gemeente Capelle aan den IJssel heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2023 twee gebieden geïnventariseerd op bijen en zweefvliegen, namelijk het Schollebos en het gebied langs de ’s Gravenweg. De gemeente Capelle aan den IJssel wil graag beleid maken voor het aantal honingbijkasten in de gemeente. Daarom worden de bevindingen van het onderzoek ook gebruikt om advies uit te brengen over bufferzones op basis van de aanwezigheid van concurrentiegevoelige wilde bijen.

  Downloaden
         
 

Raemakers, Zilvo, Kees Goudsmits, John Smit & Tim Faasen 
Wilde bijen, Nationaal Park Veluwezoom 2023
EIS2023-13 Ecologica & EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In 1999 een rapport opgesteld waarin de tot dan bekende bijendiversiteit van alle in eigendom zijnde terreinen van Natuurmonumenten in beeld is gebracht. Wat betreft bedreigde bijensoorten bleek Nationaal Park Veluwezoom tot de topgebieden te behoren. Of het gebied die bijzondere status nog steeds heeft, is bij gebrek aan recente waarnemingen onduidelijk. Bovendien was het vermoeden gegroeid dat de begrazing in het gebied wel eens ten koste zou kunnen gaan van een deel van het voedselaanbod voor bloembezoekers. Om hier meer zicht op te krijgen, heeft Natuurmonumenten Ecologica en EIS Kenniscentrum Insecten gevraagd om een bijeninventarisatie met daarbij oog voor bloemaanbod in relatie tot begrazing. Dit rapport geeft een overzicht van de in 2023 verzamelde gegevens.

  Downloaden
         
 

Zeegers, T., Linde Slikboer & Johan van ‘t Bosch
Wilde bestuivers en honingbijen in de Biesbosch: Voorkomen en bloembezoek
EIS2023-12 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In de zomer plaatsen imkers grote aantallen honingbijkasten rond de Biesbosch om te profiteren van de massadracht van reuzenbalsemien. Hierbij wordt vaak aangenomen dat de grote aantallen honingbijen geen probleem vormen voor wilde bestuivers, omdat de honingbijen uitsluitend de exotische reuzenbalsemien zouden bezoeken. Open vraag was evenwel, of deze aanname klopt. EIS Kenniscentrum Insecten heeft in 2023 onderzoek gedaan in opdracht van de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant om te bepalen of dat echt zo is. Uit de resultaten blijkt nu dat de honingbij op allerlei soorten bloemen vliegt, met de hoogste aantallen in juli op gewone berenklauw en in augustus op watermunt, reuzenbalsemien, heelblaadjes en guldenroede. Meer dan tweederde van alle getelde honingbijen vliegt tijdens de bloei van reuzenbalsemien op andere planten dan reuzenbalsemien. Al met al staat het hoge aantal honingbijkasten rond de Biesbosch op gespannen voet met het voorzorgsbeginsel dat geldt in een Natura 2000-gebied.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. & Gert Huijzers
Monitoring zandhommelakkerranden Hoeksche Waard: 2021 - 2023 
EIS2023-09 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De zandhommel is één van de sterkst bedreigde hommels van ons land. Tot in de jaren 1980 kwam ze nog algemeen voor in het agrarisch gebied verspreid over heel Nederland. Op dit moment zijn de resterende populaties verdeeld over slechts twee leefgebieden; rond het Haringvliet en de Biesbosch. Voor een duurzaam behoud is het essentieel om beide deelgebieden met elkaar te verbinden. Een groot deel van dat tussenliggende gebied wordt gevormd door het uitgestrekte agrarische gebied de Hoeksche Waard. Dit wordt intensief beheerd en heeft daardoor weinig te bieden voor de zandhommel. Er zijn veel ingezaaide akkerranden te vinden maar die bevatten vooral veel exoten waar inheemse bestuivers geen baat bij hebben. Voor de zandhommel is daarom een plantenmix bedacht dat aansluit bij de voedselbehoeften. In 2020 is de Coöperatie Collectief Hoeksche Waard (CCHW) een initiatief gestart om een deel van de bestaande akkerranden om te vormen en in te zaaien met het zandhommelmengsel. In de periode 2021 – 2023 zijn deze akkerranden gemonitord op de aanwezigheid van hommels in het algemeen en de ernstig bedreigde zandhommel en bedreigde moshommel in het bijzonder. Er zijn 18 transecten van 50 meter uitgezet die drie keer per jaar zijn geteld..

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. & Jan Smit
Eindrapport bijenmonitoring Holthurnsche Hof: 2021 - 2023 
EIS2023-08 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
Op de Holthurnsche Hof is eind vorige eeuw decennia lang een uitzonderlijk grote populatie aanwezig geweest van de uiterst zeldzame eikenzandbij. Rond de eeuwwisseling is deze plotseling verdwenen, met de laatste waarneming afkomstig uit mei 2000. In de jaren erna is de broedparasiet, de gele wespbij, nog wel enkele malen waargenomen, tot in 2010. Enkele jaren later is in 2016 de Holthurnsche Hof opnieuw bezocht om beheermaatregelen te formuleren ten behoeve van de eikenzandbij en de andere bijzondere soorten die in het gebied aanwezig zijn.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. & T.B. Fernhout
Nulmeting populatie zwarte sachembij Anthophora retusa in Kwintelooijen 
EIS2023-07 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
Afgelopen seizoen heeft EIS Kenniscentrum Insecten, in opdracht van Landschap Erfgoed Utrecht, onderzoek uitgevoerd naar de populatie zwarte sachembij Anthophora retusa in Kwintelooijen. Hier is zo’n 15 jaar geleden een grote populatie aangetroffen, maar de geïsoleerde ligging ten opzichte van de resterende Nederlandse populaties en het verruigen en verder dichtgroeien van het gebied baren zorgen over het voortbestaan van deze populatie. Om die reden is er een onderzoek uitgevoerd naar het terreingebruik, bloembezoek en nestlocaties van de zwarte sachembij in Kwintelooijen. Tevens is er een algemene inventarisatie uitgevoerd naar de bijenfauna van het gebied.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T.
Bestuivers in de stad Utrecht 
EIS2023-06 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In 2023 is in opdracht van de gemeente Utrecht een drietal gebieden onderzocht op het voorkomen van bestuivers: bijen een zweefvliegen. Hierbij ging het vooral om het vastleggen van de diversiteit en niet om een onderlinge vergelijking of een monitoring. Om die reden is er niet via een gestandaardiseerd protocol gewerkt, maar is er binnen de gebieden vooral gezocht naar plekjes en locaties die voor bijen en zweefvliegen potentieel interessant zijn.

  Downloaden
         
 

Reemer, M. & J. van ‘t Bosch
Wilde bijen in Zuid-Holland:belangrijke soorten en belangrijke gebieden 
EIS2023-03 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In opdracht van de Provincie Zuid-Holland heeft de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) een strategisch plan opgesteld om heel Zuid-Holland om te vormen naar één groot, aaneengesloten bijenlandschap, te bereiken in het jaar 2030. De eerste stap in deze strategie is het in beeld brengen van de huidige bijenfauna in Zuid-Holland: welke soorten komen er voor, welke hiervan zijn van speciaal belang, wat zijn belangrijke bijengebieden? Deze vragen worden beantwoord in deze rapportage.

  Downloaden
         
 

Koese, B. &  Anouk Wigchert.
Lessen uit de verwijdering van een populatie marmerkreeften 
EIS2022-39 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De marmerkreeft is een rivierkreeft afkomstig uit de aquariumhandel, die in 2016 onder de Europese exotenverordening op de zogenaamde Unielijst is geplaatst: “omdat ze in delen van de EU schade toebrengen (of dat in de toekomst waarschijnlijk zullen gaan doen) aan de biodiversiteit en/of ecosysteemdiensten” (Europese Commissie 2016).

  Downloaden
         
 

Van't Bosch, J., K. Goudsmits & J.T. Smit.
Bestuivers van de Mokbaai en de Eder & Ginkelse heide 
EIS2022-35 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In opdracht van de Rijksvastgoeddienst heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2022 een tweetal defensieterreinen onderzocht op het voorkomen van de aanwezige bestuiversfauna, zowel bijen als zweefvliegen: de Mokbaai op Texel en de Eder & Ginkelse heide. Hierbij is niet alleen gekeken naar de soortenrijkdom maar ook naar de belangrijke elementen binnen de terreinen. Aan de hand hiervan worden enkele aanbevelingen gedaan.

  Downloaden
         
 

Slikboer, L.
Bijenlandschap IJsselmonde: Inventarisatie van 14 terreinen 
EIS2022-31 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In de laatste jaren is er veel aandacht geweest voor de achteruitgang van bijen en andere insecten in Nederland. Om het tij te keren zijn op diverse plekken bijenlandschappen gestart. Door het stimuleren, samenbrengen en adviseren van plaatselijke partijen zorgen ze voor een bijvriendelijkere omgeving. Ook op het eiland IJsselmonde, net onder Rotterdam, is nu zo’n bijenlandschap van start gegaan. De Provincie Zuid-Holland financierde dit eerste jaar van het Bijenlandschap IJsselmonde.

  Downloaden
         
 

Bosch, J. van 't & M. Kos
Bijen in dertien Amsterdamse parken en groengebieden in 2022
EIS2022-30 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In 2022 heeft EIS Kenniscentrum Insecten 13 groengebieden in Amsterdam onderzocht op wilde bijen. Dit onderzoek is een voortzetting van de onderzoeken in 2019, 2020 en 2021. Toen zijn respectievelijk 11, 14 en 13 Amsterdamse gebieden onderzocht. In totaal zijn nu in 51 groengebieden in Amsterdam dergelijke inventarisaties uitgevoerd. Deze worden uitgevoerd met vaste routes en telsecties, een vaste onderzoeksduur en min of meer vaste momenten in het jaar. Toekomstige inventarisaties die op dezelfde manier worden uitgevoerd, zullen dus vergelijkbaar zijn met deze ‘nulmetingen’, zodat sprake is van een monitoring. De resultaten uit 2022 worden in deze rapportage besproken.

  Downloaden
         
 

Reemer, M., L.Slikboer & J. van 't Bosch
Nulmeting insecten in de Middel- en Oostduinen op Goeree
EIS2022-29 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In 2022 heeft EIS Kenniscentrum Insecten op verzoek van waterbedrijf Evides een nulmeting uitgevoerd van een aantal insectengroepen in de Middel- en Oostduinen. Dit betreft bijen, zweefvliegen, angeldragende wespen, libellen en dagvlinders. De onderzoekslocaties en de methode van deze nulmeting zijn vastgelegd, zodat herhaling ervan in toekomstige jaren resulteert in een monitoring waarbij de resultaten uit verschillende jaren vergelijkbaar zijn en inzicht kunnen geven in de ontwikkelingen in de insectenfauna van het gebied.

  Downloaden
         
 

Slikboer, L., G. Huijzers & W. Westdijk
Zandhommelzuidas. De zuidrand van de Hoeksche Waard als leefgebied voor de zandhommel.
EIS2022-22 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
De zandhommel is in Nederland een zeer zeldzame soort (Rode Lijst: Ernstig bedreigd) en een icoonsoort voor de provincie Zuid-Holland. Ze komt alleen nog voor in een tweetal geïsoleerde kerngebieden – het Haringvliet en de Biesbosch – en is ernstig bedreigd in haar voortbestaan door gevaren als genetische verarming en de kwetsbaarheid van de kleine populaties. In de laatste jaren is in diverse onderzoeksprojecten kennis verzameld over de zandhommel. De aandacht voor de soort leidde tot de vorming van het concept Zandhommelzuidas: een verbinding tussen de twee resterende populaties via de zuidrand van de Hoeksche Waard. Dit rapport brengt verslag uit van de eerste stap in de realisatie van de zuidas. 

  Downloaden
         
 

Smit, J.T & Kees Goudsmits
Bestuivers in de gemeente Arnhem: eerste ronde - 2022 
EIS2022-21 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
Afgelopen seizoen heeft EIS Kenniscentrum Insecten in opdracht van de gemeente Arnhem een viertal gebieden geïnventariseerd op bijen en zweefvliegen: Meinerswijk, park Immerloo, de Koningsheide en de Waterberg. Deze gebieden maken onderdeel uit van het ambitieuze plan van de gemeente, genaamd Living Labs Arnhem, om de biodiversiteit op een structurele manier te monitoren. Dit heeft geresulteerd in een lijst van 134 soorten bijen, waarvan 24 soorten van de Rode Lijsten zelfs een nieuwe soort voor Nederland: de braamtronkenbij Heriades rubicola. Er zijn in totaal 74 soorten zweefvliegen waargenomen, waarvan er drie zeldzaam zijn. Zowel Meinerswijk als park Immerloo zijn zeer rijk aan bijen met respectievelijk 90 en 94 soorten bijen.

  Downloaden
         
 

Zeegers, T. K. Goudsmits & K. Verspui
Kommavlinders op de voormalige vliegbasis Soesterberg 2022
EIS2022-18 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de provincie Utrecht en met medewerking van de eigenaar en beheerder Utrechts Landschap heeft EIS Kenniscentrum Insecten het voorkomen van de kommavlinder op de voormalige Vliegbasis Soesterberg in augustus 2022 in kaart gebracht Op grond van dit onderzoek kan het aantal kommavlinders op de Vliegbasis Soesterberg geschat worden op ten minste 300 individuen en vermoede lijk nog meer Daarmee is de populatie kommavlinder op de Vliegbasis Soesterberg van nationale betekenis De kommavlinder haalt haar hoogste dichtheden in het zuidwestelijke deel van de landingsbaan, een gebied dat gekenmerkt wordt door kort gras en lage struikheide Waar de struikhei belangrijk is als nectarplant, zijn de grassen voedselplant voor de rupsen Het is met name het mozaïek aan heide en grassen dat de Vliegbasis Soesterberg zo geschikt maakt voor de kommavlinder.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. & Theo Zeegers
Honingbijen en wilde bestuivers op het Rozendaalse Veld
EIS2022-17 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de gemeente Rheden heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2022 onderzoek gedaan op het Rozendaalse Veld naar eventuele concurrentie tussen honingbijen en wilde bestuivers om op basis van de resultaten een onderbouwd advies te kunnen geven voor het maximum aantal te plaatsen honingbijkasten. Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief en een kwantitatief deel.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. & J. Smit
Bijenmonitoring Holthurnsche Hof Berg en Dal: tweede ronde - 2022
EIS2022-16 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In 2020 is de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, in opdracht van de provincie Gelderland, begonnen met het uitvoeren van het beheerplan Teneinde de effecten van deze maatregelen op de aanwezige bijenfauna in kaart te brengen is in 2021 begonnen met een bijenmonitoring van de Holthurnsche Hof (Smit & Smit 2021) Afgelopen seizoen is de tweede ronde uitgevoerd.

  Downloaden
         
 

Smit, J.T. 
Bijen en wespen in Utrecht
EIS2022-15 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
In opdracht van de gemeente Utrecht zijn enkele gebieden geïnventariseerd op bijen, wespen en zweefvliegen. Naast twee gebiedsinventarisaties lag de nadruk in de stadstuin Kanaalweg vooral op de ontwikkeling rond de nieuw aangelegde bijenburcht. Daarnaast is er gekeken naar een drietal abri’s met een groendak met aangepaste vegetatie in vergelijking met drie abri’s met een regulier groendak met Sedumplanten.

  Downloaden
         
 

Slikboer, L. & M. Reemer
Insecten op 13 bedrijfsterreinen van waterbedrijf Evides 
EIS2022-14 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden.
Waterbedrijf Evides heeft naast de waterwingebieden 47 bedrijfsterreinen in eigendom of beheer. Hier wordt sinds 2015 een ecologisch beheer gevoerd. In het kader van het Monitoringsplan Flora en Fauna voerde EIS Kenniscentrum Insecten in 2022 een eerste inventarisatie uit van insecten op 13 van deze terreinen. Onderzochte insectengroepen zijn: bijen, zweefvliegen, angeldragende wespen, libellen en dagvlinders. Elk terrein is één maal onderzocht, dus er is geen sprake van een volledige inventarisatie. Wel is er een eerste indruk verkregen van de (potentiële) waarde van de terreinen voor de onderzochte insectengroepen. De focus lag op het aanwijzen van waardevolle terreindelen en het formuleren van advies voor beheer, inrichting en monitoring.

  Downloaden
         
 

Spikmans, F., T. Schippers, H. van Kleef, H. Verploegen, R. van den Born, R. van Grunsven & B. Koese
Inzet biociden als faunabeschermingsmiddel bij bestrijding aquatische invasieve exoten in geïsoleerde wateren
EIS2022-11 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Er kleven voor de hand liggende nadelen aan de inzet van biociden. Zo is het bij wet verboden en wordt de inzet van biociden vaak onwenselijk gevonden. Tegelijkertijd is er een grote behoefte aan (kosten-)effectieve maatregelen tegen invasieve exoten. De inzetbaarheid van biociden als faunabeschermingsmiddel in geïsoleerde wateren verdient daarom een gegronde afweging. In deze studie worden als eerste stap de voor- en nadelen onderzocht. Deze studie richt zich op vier aspecten: ecologische toepasbaarheid, risico’s volksgezondheid en milieu, wetgeving en maatschappelijke perceptie en draagvlak.

  Downloaden
         
 

Koese, B., A. Boesveld & A. Gmelig Meyling
Ongewervelden van de habitatrichtlijn in de Nieuwkoopse plassen: kartering 2021
EIS2022-10 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenIn het najaar van 2021 is het Nieuwkoops plassengebied opnieuw onderzocht op het voorkomen van drie bijzondere ongewervelden vermeld op bijlage II en IV van de habitatrichtlijn, te weten de gestreepte waterroofkever, zegge-korfslak en platte schijfhoren. Het betreft een herhaling van een gebiedsdekkend onderzoek in 2015.

  Downloaden
         
 

Koese, B. & A. Mrugała
Dichtheden van de rode Amerikaanse rivierkreeft in Delfland
EIS2022-08 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenMiddels merk-terugvangst onderzoek worden de aantallen op de proeflocaties in Vlaardingen, Delft en Den Haag geschat op respectievelijk 1231, 1864 en 661 kreeften (>7 cm), tot maximaal 5100 exemplaren volgens de ruimste schatting in Delft. Omgerekend naar dichtheden gaat in alle gebieden om circa 0,1 tot maximaal 0,5 kreeften per m2 . Dit is iets minder dan in sommige (natuur)gebieden is gevonden.

  Downloaden
         
 

Koese, B.
Macrofauna van de Middel- en Oostduinen (Goeree Overflakkee) in 2021
EIS2022-07 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van Evides waterbedrijf heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2021 een inventarisatie uitgevoerd naar de macrofauna van de Middel- en Oostduinen op Goeree-Overflakkee. Het gaat om 13 poelen die in het voorjaar (mei) zijn geïnventariseeerd en 10 meetpunten in vijf infiltratiekanalen die in de nazomer (augustus) zijn onderzocht. Bij het onderzoek is gekeken naar de volgende groepen: elzenvliegen, haften, kokerjuffers, waterkevers, waterwantsen, kreeftachtigen en weekdieren. Daarnaast is volgens een apart meetprotocol gelet op het voorkomen van de medicinale bloedzuiger, een zeldzame habitatrichtlijnsoort die in het verleden in het gebied is waargenomen.

  Downloaden
         
 

Drukker, D.
Locomotiefje in Noord-Holland: inventarisatie en behoud
EIS2022-06 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In Nederland komt het locomotiefje slechts op twee plekken voor, waaronder de omgeving van Santpoort-Noord. Om de soort te kunnen behouden heeft de provincie Noord-Holland EIS Kenniscentrum Insecten gevraagd om de verspreiding, habitatvoorkeuren en het meest geschikte beheer te inventariseren. Daarom zijn in 2021 de bekende locaties en tussengelegen gebieden geïnventariseerd en is de (micro)habitat onderzocht. Ook is met beheerders gesproken over het beheer. De locomotiefjes rond Santpoort-Noord blijken goed te gedijen in de bermen met insectenvriendelijk bermbeheer.

  Downloaden
         
 

Reemer, M & T. Zeegers
Voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen in Amsterdam
EIS2022-05 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De honingbij is in Amsterdam, net als op veel andere plekken in Nederland, de talrijkste bijensoort. Hoewel in Amsterdam in recente jaren 114 verschillende bijensoorten zijn aangetroffen (zie hier), maakt de honingbij maar liefst 37 % uit van alle bijen die er rondvliegen. De Gemeente Amsterdam vroeg zich af wat dit betekent voor de concurrentiedruk die de honingbijen uitoefenen op de wilde bijen en andere bloembezoekende insecten in de stad. Deze vraag legde de Gemeente voor aan EIS Kenniscentrum Insecten, die hierover een adviesrapport samenstelde

  Downloaden
         
         
 

Smit, J.T.
Vlakdekkende inventarisatie vliegend hert in het Natura 2000-gebied Veluwe in 2020 en 2021 
EIS2022-04 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden. In navolging van de pilot uit 2018-2019 is de afgelopen twee jaar de vlakdekkende inventarisatie-methode gecontinueerd. Het doel daarbij was om zoveel mogelijk kilometerhokken, waaruit nog geen waarnemingen bekend waren uit de recente periode maar die wel geschikt lijken, te onderzoeken op het voorkomen van het vliegend hert. De onderzochte kilometerhokken werden vooral geselecteerd op de aanwezigheid van oude eiken op basis van de, enigszins verouderde, vierde bosstatistiek en de verspreiding van het vliegend hert in de omgeving. In totaal zijn er in 2020 en 2021 82 individuen van het vliegend hert waargenomen op 26 locaties, verdeeld over 21 kilometerhokken, hiervan zijn er zes nieuw

  Nog niet openbaar
 

Smit, J.T.
Transectmonitoring vliegend hert in het Natura 2000-gebied De Veluwe in 2018-2021 
EIS2022-03 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden. De afgelopen twee jaar is het netwerk transectmonitoring voor het vliegend hert, in navolging van de pilot uit 2018-2019, verder uitgebreid. Het doel was om 15-25 extra transecten in te meten en eind 2021 tenminste 30-40 transecten op de Veluwe te hebben gemonitord met behulp van vrijwilligers. Het aantal ingemeten transecten is gehaald, met in totaal 45 ingemeten transecten op de Veluwe. Het aantal gemonitorde transecten op de Veluwe is blijven steken op 19, mede als gevolg van de beperkingen bij het begeleiden en instrueren van vrijwilligers als gevolg van de beperkende Coronamaatregelen.

  Downloaden
         
 

Zeegers, T. & K. Goudsmits
Bestuivers, sprinkhanen en libellen op de vliegbasis Soesterberg 2021
EIS2022-02 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In 2021 heeft EIS Kenniscentrum Insecten in opdracht van de eigenaar het Utrechts Landschap een inventarisatie gedaan naar het voorkomen van wilde bijen, zweefvliegen, dagvlinders, sprinkhanen en libellen op de vliegbasis Soesterberg. Methodisch is aansluiting gezocht bij de telvlakken zoals die eerder door bureau Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek (BEO) vastgesteld zijn. Daarnaast is ook de voormalige zandgroeve op het landgoed De Paltz onderzocht.

  Downloaden
 

Slikboer, L.& N. Godijn
Rijke Dijken van de Delta: Insecten op binnendijken
EIS2022-01 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden. Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels, Scheemda.
 Dijken staan al langer bekend als bijzondere plekken voor flora en fauna, maar naar insecten op binnendijken was nog maar weinig onderzoek gedaan. Om inzicht te verkrijgen in de diversiteit aan dijkbewoners en in wat een binnendijk tot een geschikt leefgebied maakt, is een tweejarig onderzoek uitgevoerd. Tijdens project ‘Rijke Dijken van de Delta’ zijn 51 binnendijken onderzocht in het zuidwestelijk zeekleigebied in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant.

  Downloaden
         
 

Zeegers, T., M. Reemer & A. van Strien
Toekomstbestendig maken van monitoring van trends van wilde bijen in Nederland
EIS2021-30 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenDe achteruitgang van wilde bijen in ons land heeft ook de aandacht getrokken van de Rijksoverheid . In de Nationale Bijenstrategie zijn doelstellingen geformuleerd voor het minimaal aantal soorten wilde bijen dat in 2023 respectievelijk 2030 een positieve trend zou moeten hebben in vergelijking met dat aantal in 2018 . Mutatis mutandis is er ook een maximum aantal soorten vastgesteld dat een negatieve trend kan hebben

  Downloaden
         
 

Van 't Bosch, J. & M. Reemer
Bijen in dertien Amsterdamse groengebieden
EIS2021-28 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In 2021 heeft EIS Kenniscentrum Insecten 13 groengebieden in Amsterdam onderzocht op wilde bijen. Dit onderzoek is een voortzetting van de onderzoeken in 2019 en 2020, toen respectievelijk 11 en 14 Amsterdamse gebieden onderzocht zijn. In totaal zijn nu in 38 groengebieden in Amsterdam dergelijke inventarisaties uitgevoerd

  Downloaden
         
 

Smit, J.T., J. Smit, J. de Rond & T. Zeegers
Moerasmaskerbij en kauwende metselbij in de provincie Overijssel
EIS2021-27 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden. EIS Kenniscentrum Insecten heeft in opdracht van de provincie Overijssel een onderzoek uitgevoerd naar een tweetal aandachtssoorten van de provincie: de moerasmaskerbij Hylaeus pfankuchi en de kauwende metselbij Osmia leaiana.

  Downloaden
         
  Zeegers, T. & K. Goudsmits
Bestuivers op vier dijkvakken van het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
EIS2021-26 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In het voorjaar van 2021 heeft EIS Kenniscentrum Insecten in opdracht van het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden onderzoek gedaan naar het voorkomen van wilde bijen en zweefvliegen op vier dijkvakken onder haar beheer: langs de Lek bij Lopik en Wijk bij Duurstede (twee locaties) en langs een kanaal bij Driebruggen.
  Downloaden
         
  L. Slikboer
Wilde bijen in het Rotterdamse havengebied
EIS2021-25 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Op verzoek van Bureau Stadsnatuur heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2021 wilde bijen geïnventariseerd in terreinen van het havengebied van Rotterdam. Dit onderzoek was een herhaling van het onderzoek in 2018. Negen geselecteerde gebieden verspreid over de haven zijn elk driemaal bezocht: in de lente, voorzomer en zomer. Eén onderzoeksgebied uit 2018 is komen te vervallen en is vervangen door een enigszins vergelijkbaar terrein.
  Nog niet openbaar
         
  J.T. Smit
Bijen en wespen in vier gebieden in Utrecht
EIS2021-24 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de gemeente Utrecht zijn in een viertal gebieden in de stad de bijen en wespen geïnventariseerd, waarbij ook de zweefvliegen zijn meegenomen. De gebieden zijn geselecteerd door de gemeente en de nadruk lag op het vastleggen van de diversiteit en waar mogelijk het formuleren van aanbevelingen teneinde de soortenrijkdom te verhogen in de gebieden. Naast bijen, wespen en zweefvliegen is ook het kalkdoorntje meegenomen in Lunetten, waar de soort in 2020 is ontdekt.
  Downloaden
         
  Fernhout, T. & M. Reemer
Bijen en andere bestuivers in stedelijk groen van Purmerend in 2021
EIS2021-23 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Op verzoek van de Gemeente Purmerend heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2014, 2018 en 2021 een monitoring uitgevoerd van de bijen, zweefvliegen en dagvlinders op verschillende locaties in de stad. De inventarisatie in 2014 geldt als een nulmeting, terwijl die in 2018 en 2021 vervolgmetingen zijn. Effecten van eventuele wijzigingen in het stedelijk groenbeheer om de bijen-, zweefvliegen- en dagvlinderfauna te stimuleren kunnen hiermee inzichtelijk gemaakt worden.
  Downloaden
         
  Kos, M. & M. Reemer
Bijenmonitoring in duingebied Meijendel: herhaling 2021
EIS2021-22 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Per 2019 is de begrazingsdruk in duingebied Meijendel verlaagd en worden bepaalde delen alleen nog ‘s winters begraasd in plaats van jaarrond. Dit heeft naar verwachting gevolgen voor de bijenfauna van Meijendel. Dunea is geïnteresseerd in de veranderingen die op zullen treden in de bijenfauna en heeft EIS Kenniscentrum Insecten daarom verzocht om meerjarige monitoring van de bijenfauna van Meijendel uit te voeren. De eerste ronde hiervan vond in 2019 plaats en de tweede in 2021. Deze rapportage doet verslag van de resultaten uit 2021 en vergelijkt deze met die uit 2019.
  Downloaden
         
  Smit, J.T. & J. Smit
Bijenmonitoring Holthurnsche Hof Berg en Dal: eerste ronde - 2021
EIS2021-21 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In het verleden is er op de Holthurnsche hof een uitzonderlijk grote populatie aanwezig geweest van de zeer zeldzame eikenzandbij Andrena ferox. Ondanks dat deze soort niet meer in dat gebied is aangetroffen na het jaar 2000 is er in 2016 wel een beheerplan opgesteld ten behoeve van de bijzondere bijenfauna die er nog wel aanwezig is. Het meest in het oog springend daarvan is een grote populatie van de ernstig bedreigde gewone langhoornbij Eucera longicornis, inclusief zijn broedparasiet de, eveneens ernstig bedreigde grote wespbij Nomada sexfasciata.
  Downloaden
         
  M. Reemer
Advies insecten en faunapassages onder en over de A4 bij Leiden en Leidschendam
EIS2021-18 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Rijksweg A4 zal de komende jaren verbreed worden van acht naar tien rijstroken. In dit verband heeft de Gemeente Leiden aan EIS Kenniscentrum Insecten verzocht om een kort en bondig advies op te stellen ten aanzien van de functionaliteit van twee ecologische passages onder de A4 voor insecten bij Leiden (faunapassage Cronesteyn) en Leidschendam (faunapassage Vlietland). Het gaat hierbij om een toetsing van de vraag in hoerverre deze passages geschikt zijn voor verplaatsing van soorten tussen Groene Hart en kustzone.
  Downloaden
         
  M. Reemer
Bijen en zweefvliegen in park Matilo te Leiden
EIS2021-16 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Park Matilo te Leiden is in 2012 aangelegd op een locatie van een voormalig tuinbouwkassencomplex. Met plaatselijke kleigrond werd een rechthoekig geheel van dijkjes opgeworpen die de vroegere ligging van een Romeins fort markeren. Naar aanleiding van bijzondere vondsten gaf de Gemeente Leiden de opdracht aan EIS Kenniscentrum Insecten om een monitoring van de plaatselijke bijen en zweefvliegenfauna uit te voeren Deze rapportage doet verslag van de nulmeting van deze monitoring in 2021
  Downloaden
         
  J. Satter
De huidige verspreiding en voedselvoorkeuren van de grashommel (Bombus ruderarius)(Müller 1776) in westelijk Noord-Brabant
EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Eén van de sterk afgenomen soorten in Nederland is de grashommel (Bombus ruderarius). De grashommel is een zeldzame soort die op het moment alleen nog maar in grote aantallen voorkomt in Zeeland en Friesland. Om de groei van deze soort te bevorderen is er onderzoek gedaan naar de verspreiding van de grashommel in westelijk Noord-Brabant. Hiervoor worden vijf verschillende gebieden geïnventariseerd
  Downloaden
         
  J. Lugtenburg
De verspreiding en habitatkarakteristieken van de gewone oliekever rond het Haringvliet
EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Oliekevers zijn zeldzame parasieten van wilde bijen. Ze zijn vooral bekend uit Zuid-Limburg, maar blijken ook nog op dijken en kustgebieden van de Zuid-Hollandse eilanden voor te komen. Verslag over de verspreiding en habitatkarakteristieken van de gewone oliekever rond het Haringvliet
  Downloaden
         
  Van 't Bosch, J, G. Bos & R. van Grunsven
Rivierrombout Stylurus flavipes: beschrijving van relevante aspecten van ecologie en voorlopige inschatting van de effecten van werkzaamheden op deze soort
EIS2021-15 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) is bijgaand document opgesteld om vragen van de OZHZ over de ecologie van de rivierrombout Stylurus flavipes onderbouwd te beantwoorden. Aanleiding hiervoor zijn diverse meldingen en klachten die OZHZ heeft ontvangen over werkzaamheden in habitat waar de rivierrombout mogelijk voorkomt. Het gaat daarbij om graaf- of baggerwerkzaamheden, het leggen van kabels en het plaatsen van damwanden. Het doel van dit document is OZHZ handvatten te geven om de meldingen en klachten in gebieden waar de rivierrombout voorkomt te beoordelen.
  Downloaden
         
  Wallis de Vries, M.F., J. Bokelaar, J.T. Smit, R. Versluijs & A.J.M. Janssen
Knelpunten voor terugkeer van bedreigde insecten in het natte zandlandschap: zijn de grote gebieden hersteld?
EIS2021-11 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Bij de uitvoering van herstelmaatregelen voor de natuurkwaliteit in Nederland overheerst van oudsher een systeemecologische benadering waarin de respons van de vegetatie centraal staat. Dat heeft voor zeldzame plantensoorten aantoonbaar succes gehad. Voor de bedreigde fauna is de aandacht weliswaar sterk toegenomen, maar blijft het herstel nog achter. Dit komt deels doordat er voor dieren (nog) meer op landschapsschaal naar habitatkwaliteit moet worden gekeken dan voor planten. Zeker voor bedreigde soorten is die kennis nog niet toepasbaar gemaakt voor het beheer.
  Downloaden
         
  L. Slikboer
Notitie: Bijen in het Voornes Duin (Groene Strand en Duinen van Oostvoorne)
EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van Het Zuid-Hollands Landschap (ZHL) werd in 2020 en 2021 een inventarisatie uitgevoerd van de wilde bijen in het door ZHL beheerde gedeelte van het Voornes Duin. De onderzoeksgebieden waren geselecteerde proefvlakken van het Groene Strand en de Duinen van Oostvoorne (figuur 1). Elk proefvlak is vier maal bezocht, waardoor een representatief beeld is ontstaan van de bijenfauna gedurende de verschillende seizoenen.
  Downloaden
         
  Reemer, M. S. Klumpers & T. Zeegers
Bijen en balsemien: concurrentie tussen honingbijen en wilde bestuivers in de Biesbosch
EIS2021-09 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De Biesbosch is een natuurgebied met Natura 2000 status gelegen in de provincies
Zuid-Holland en Noord-Brabant De laatste jaren worden in en om de Biesbosch meer
en meer honingbijenvolken geplaatst door imkers, vooral vanwege de dracht van de
reuzenbalsemien De vraag is of en in hoeverre dit op gespannen voet staat met de
Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen, in het bijzonder vanwege concurrentie
met wilde bestuivers.
  Downloaden
         
  Zeegers T. & L. Slikboer
De Aziatische hoornaar in Nederland: Ervaringen 2017-2020
EIS2021-07 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Sinds de eerste Aziatische hoornaar in 2017 in Nederland werd vastgesteld heeft EIS veel ervaring opgedaan met het opsporen van deze invasieve exoot. Deze ervaringen staan samengevat in dit rapport.
  Downloaden
         
  Smit, J.T., Th. Zeegers & L. Slikboer
Richtlijn plaatsing honingbijkasten op heideterreinen van defensie
EIS2021-05 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de Rijksvastgoeddienst is onderzoek gedaan op een drietal heideterreinen om na te gaan of er sprake is van concurrentie tussen honingbijen en wilde bestuivers (wilde bijen, dagvlinders en zweefvliegen) op heideterreinen en zo ja, in welke mate. Uit dit onderzoek blijkt dat de dichtheid aan honingbijen afneemt met de afstand tot de  dichtstbijzijnde honingbijkasten en de dichtheid aan wilde bestuivers juist ongeveer even sterk toeneemt met de afstand. Als gevolg neemt de verhouding wilde bestuivers / honingbijen toe met de afstand en dit verband is sterk significant. De conclusie luidt dan ook dat de dichtheid wilde bestuivers duidelijk waarneembaar en statistisch significant samenhangt met de aanwezigheid van honingbijkasten en de afstand daartoe.
Meer honingbijkasten hebben meer en verder invloed, maar op grond van theoretische overwegingen is het verband tussen de dichtheid honingbijkasten en de negatieve invloedssfeer niet lineair. De waarnemingen in het veld ondersteunen dit. Dit model met aangegeven onzekersheidsmarges wordt verder gebruikt om tot een richtlijn te komen. 
  Downloaden
         
   

Slikboer, L., E. Colijn, D. Drukker, R. Kleukers, B. Koese, A. van Loon, J. Noordijk, J.T. Smit & T. Zeegers (2021).
Nederlandse Insecten, meer lacunes dan kennis
EIS2021-04 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Insecten vormen veruit de soortenrijkste groep dieren in ons land Volgens Nederlandsesoorten nl behoren van de ruim 26 000 gevestigde soorten dieren in ons land ongeveer 19 500 tot de insecten (= 75%). Ook in aantallen exemplaren vormen de insecten een dominante groep. Onze kennis van de insectenstand in ons land moet als ‘rudimentair’ worden gekenschetst, met een enkele positieve uitzondering Dit overzicht belicht vier van de vijf soortenrijkste orden (wantsen, kevers, vliesvleugeligen en vliegen en muggen) en enkele kleinere orden.

 

  Downloaden  
         
   

Noordijk, J., A. van Loon & P. Boer (2021).
Beschermingsplan stronkmier
EIS2021-03 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De stronkmier Formica truncorum is een zeldzame en bedreigde bosmiersoort in
Nederland, die alleen bij Ommen voorkomt. Dit beschermingsplan stelt kennis
beschikbaar voor het beschermen en hopelijk laten uitbreiden van de populatie aldaar.

  Downloaden  
         
   

Smit, J. T. (2021).
Beoordelingskader doelrealisatie instandhoudingsdoelstelling van het vliegend hert in Natura 2000-gebied Veluwe
EIS2021-02 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Een grote en robuuste meta-populatie van het vliegend hert op de Veluwe kan alleen verkregen worden door middel van een netwerk aan natuurlijke, ongestoor-de bossen (bosreservaten) verbonden door middel van habitatcorridors, waarin op lange termijn altijd voldoende leefgebied voor het vliegend hert aanwezig is: oude, kwijnende en dode eikenbomen en voldoende open plekken door deels afta-kelend bos

  Downloaden  
         
   

Zeegers, T. (2021).
Nulmeting voor het voorkomen van wilde bijen en zweefvliegen in de gemeente Amersfoort: eerste ronde – 2020
EIS2021-01 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Deze inventarisatie is onderdeel van een langer lopend traject om de fauna van bestuivers in Amersfoort in kaart te brengen (nulmeting) In 2020 zijn in het totaal zijn op 12 locaties in vier rondes 80 soorten bijen aangetroffen en 35 soorten zweef-vliegen Van de wilde bijen is bijna de helft van de soorten vrij zeldzaam en staan er 7 op de Rode Lijst In vergelijking met andere recente inventarisaties van steden is het aantal soorten bijen opvallend hoog, het aantal soorten zweefvliegen ronduit laag Onduidelijk is of dat laatste het gevolg is van de onderzoeksopzet en de war-me zome

  Downloaden  
         
   

Odé, B., B. Koese & M. Verhofstad (2020).
Advies inventarisatie invasieve exoten Wetterskip Fryslân
EIS2020-33 FLORON & EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Wetterskip Fryslan wil in de komende jaren de monitoring en bestrijding van invasieve exotische planten en dieren in haar werkgebied op een effectievere manier vormgeven. In 2020 is daarom door het Wetterskip een inventarisatie uitgevoerd van een aantal prioritaire exotenin een aantal prioritaire deelgebieden. FLORON en EIS Kenniscentrum Insecten hebben deze inventarisatie begeleid door bij te dragen aan de inventarisatiemethodiek, instructie van de veldmedewerkers, kwaliteitsborging en opslag van data in de NDFF. Bovendien hebben FLORON en EIS Kenniscentrum Insecten aanbevelingen gedaan hoe het Wetterskip de opgedane kennis kan vervatten in een monitoringplan en bestrijdingsplan voor invasieve exoten.

  Downloaden  
         
   

Hooijmeijer J, E. van der Velde, R. Fokkema, R. Howison, J. Onrust, E. Rakhimberdiev, A. Saarloos, E. Groenhof, T. Zeegers & T. Piersma (2021)
Grutto Landschap Project. Jaarverslag 2020
EIS2020-43 WUR & EIS Kenniscentrum insecten
De landbouw in Nederland staat voor de grote opgave om het bedrijfsmodel weer te baseren op natuurlijke processen in bodem, water en lucht. Dit moet leiden tot minder druk op biodiversiteit, landschap, milieu, klimaat en gezondheid. De grutto is als boerenlandvogel in staat om ons te laten zien of het met deze transitie de goede kant op gaat. De stabiele aanwezigheid van grutto’s wijst namelijk op een hoge biodiversiteit, een gebalanceerd voedselweb en bodems die horen bij een duurzame melkveehouderij, kortom het aantrekkelijke landschap waar we met z’n allen naar toe willen.

  Downloaden  
         
   

Sparrius L, E. van Norren, S. van Walsu, B. Koese & D. van der Hak (2020).
Bestendig voorkomen van de habitatrichtlijnsoorten Otter, Drijvende waterweegbree en Brede geelgerande waterroofkever
EIS2020-34SoortenNL, Floron, EIS, Zoogdiervereniging
Otter, Drijvende waterweegbree en Brede geelgerandewaterroofkever zijn habitatrichtlijnsoorten. De Europese en Nederlandse overheid stellen als regel dat de 5 belangrijkstegebieden en 60% van de bestendige populaties binnen habitatrichtlijngebieden (onderdeel Natura 2000) liggen.In dit rapport is voor de drie soorten onderzocht waar zich in Nederland bestendige populaties bevinden, welke gebieden tot de top-5 behoren, en of 60% van de populatie binnen habitatrichtlijngebied ligt.De beoordeling is gemaakt aan de hand van helder omschreven beoordelingscriteria die eerder ook op de andere habitatrichtlijnsoorten zijn toegepast

  Downloaden  
         
   

Smit, J.T. (2020).
Tussenrapport Transectmonitoring vliegend hert in het Natura 2000-gebied Veluwe
EIS2020-32 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In dit rapport worden de voorlopige resultaten van de transectmonitorig gepresenteerd. De huidige methode die gebruikt wordt in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) is een publiciteitsoffensief met een oproep om waarnemingen door te geven Deze methode blijkt effectief voor het binnenkrijgen van veel waar-nemingen, maar er wordt niet op een gestandaardiseerde manier geteld waardoor er geen trends te berekenen zijn In 2018 is begonnen met het uitzetten van tran-secten die door vrijwilligers gemonitord worden, dit netwerk wordt de komende twee jaar verder uitgebreid.

  binnenkort beschikbaar
         
   

Smit, J.T. (2020).
Tussenrapport Vlakdekkende inventarisatie vliegend hert in het Natura 2000-gebied Veluwe
EIS2020-31 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Om enkele manco’s van een eerdere methode te ondervangen is in 2018 gestart met een pilot bestaande uit het opzetten van een netwerk aan monitoringsroutes die met behulp van vrijwilligers worden gemonitord en een aanvullend veldonderzoek in het Natura 2000-gebied door middel van een vlakdekkende inventarisatie Beide methoden zijn in 2020 gecontinueerd, over de transectmonitoring zal separaat gerapporteerd worden In dit rapport worden de voorlopige resultaten van de vlakdekkende inventarisatie gepresenteerd.

  binnenkort beschikbaar
         
   

Faassen, T., I. Raemakers, M. Reemer & J. T. Smit (2020).
Trends van wilde bijen in Noord-Brabant Rapportage 2019
EIS2020-30 Provincie Noord-Brabant, Ecologica & EIS Kenniscentrum insecten
In 2017 heeft de provincie Noord-Brabant aan Ecologica en EIS Kenniscentrum Insecten de opdracht gegeven voor een trendonderzoek met betrekking tot wilde bijen. Om meer inzicht te krijgen op de situatie per beheertype en veranderingen hierin over diverse jaren is een ander type onderzoek nodig: systematisch verzamelde waarnemingen die met zekerheid toe te kennen zijn aan een specifiek beheertype. Een dergelijk onderzoek zou meteen ook meer informatie verschaffen over de populatieontwikkeling van de diverse soorten.

  Downloaden  
         
   

Koese, B. (2020).
Aquatische macrofauna in het BioScience Park te Leiden: nulmeting 2020
EIS2020-29 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In 2020 is de aquatische macrofauna (kreeftachtigen, kokerjuffers, waterkevers, water-wantsen en waterslakken) in een vijftal watergangen binnen het Leiden BioScience Park (LBSP) onderzocht. De inventarisatie geldt als nulmeting voor een 4-jaarlijkse monitoring en heeft als doel om zicht te krijgen op de ontwikkeling en (hopelijk) verbe-tering van de aquatische biodiversiteit na versterking van de ‘groen-blauwe’ infrastruc-tuur in 2020 en komende jaren.

  Downloaden
         
   

Van 't Bosch, J. (2020).
Bijen op 34 locaties in Haarlem: nulmeting en advies
EIS2020-27 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de Gemeente Haarlem heeft EIS kenniscentrum insecten een nul­meting uitgevoerd voor de monitoring van wilde bijen in Haarlem Doel van de in­ventarisatie was om de bijenfauna van de geselecteerde locaties in 2020 vast te leggen op een manier die reproduceerbaar is, zodat de resultaten in de toekomst vergeleken kunnen worden met die van andere jaren en eventuele veranderingen in de bijenfauna zichtbaar worden. In totaal zijn in de 34 bezochte gebieden samen 77 soorten bijen waargenomen. .

  binnenkort beschikbaar
         
   

Slikboer, L. & T. Zeegers (2020).
Insecten in de Zegepolder te Rhoon in 2020
EIS2020-26 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In het Buijtenland van Rhoon wil de provincie Zuid-Holland ‘hoogwaardige akkerna-tuur’ laten ontstaan In 2017 is hiermee van start gegaan in de Zegenpolder in een gebied van circa 75ha EIS Kenniscentrum Insecten heeft in dat jaar in opdracht van de provincie Zuid-Holland een nulmeting uitgevoerd van het voorkomen van insecten in de Zegenpolder In daarop volgende jaren is dit onderzoek vervolgd met een selectie van de methoden van het jaar 2017 Jaarlijks worden in ieder geval vliegende insecten en biomassa gemeten Voor de eerste groep worden bijen, zweefvliegen, dagvlinders, sprinkhanen en libellen geteld langs nettransecten, voor biomassa worden plakvallen werden geplaatst.

  Downloaden  
         
   

Van 't Bosch, J. (2020).
Bijen in Papendrecht: Slobbengors en snelfietspad A15
EIS2020-25 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Stichting Educatie Stal BIJ de Heerlijkheid heeft EIS verzocht een verkennende in-ventarisatie uit te voeren naar bijen in twee gebieden in de gemeente Papendrecht Het gaat om de gebieden Slobbengors en het snelfietspad langs de A15 De twee projectgebieden zijn elk gedurende een dag op bijen geïnventariseerd, het Slob-bengors op 20 mei 2020 en het snelfietspad op 27-28 mei 2020 .

  Downloaden
         
   

Ronald Zollinger, Henk Sierdsema, Carolyn Vermanen, Ruud Foppen, Laurens Sparrius, Sascha van der Meer, Raymond Creemers, John Smit, Daan Drukker, Alfons Vaessen, Marjolein van Adrichem, Marcel Schillemans, Milou van Silfhout & Albert Vliegenthart   (2020).
Natuurparels in de gemeente Nijmegen
EIS2020-24 RAVON en  EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In de gemeente Nijmegen zijn zogenoemde natuurparels aangewezen in een groot collectief van groene organisaties. Het gaat om typische soorten en gebieden met hoge natuurwaarde.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L., J.T. Smit & M. Reemer (2020).
Handleiding Landelijk Meetnet Hommels
EIS2020-22 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Het is bekend dat het niet goed gaat met de Nederlandse bijen. Maar hoe de trends zich precies ontwikkelen weten we niet. Alleen door op een gestandaardiseerde manier te tellen kunnen we betrouwbare uitspraken doen over trends. Zulke telgegevens zijn voor bijen niet beschikbaar. Door een meetnet op te zetten voor de meest toegankelijke en opvallende bijengroep - de hom-mels - kunnen we beter inzicht verkrijgen in de veranderende patronen van verspreiding en aan-tallen. Het hommelmeetnet is gebaseerd op het reeds bestaande meetnet dagvlinders van De Vlinderstichting. Voor het tellen van hommels wordt een sterk gelijkende methode gebruikt en de gegevens worden op dezelfde plek doorgegeven.

  Downloaden
         
   

Smit, J.T & T. Zeegers (2020).
Honingbijen & wilde bestuivers in defensieterreinen Deel 3: militair oefenterrein Havelte
EIS2020-19 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft een groot aantal natuurterreinen van defensie in beheer in Nederland. Sommige terreinen zijn leefgebied voor zeldzame en bedreigde bestuivers, zoals wilde bijen, zweefvliegen en dagvlinders. De recente berichten over de sterke achteruitgang van insecten in natuurgebieden geeft reden tot zorg en de behoefte aan meer kennis over de gevolgen van de plaatsing van honingbijkasten binnen defensieterreinen. EIS Kenniscentrum Insecten onderzocht daarom in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf de draagkracht van heideterreinen van defensie voor wat betreft de plaatsing van honingbijkasten.

  Downloaden
         
   

Smit, J.T. & T. Zeegers (2020).
Honingbijen & wilde bestuivers in defensieterreinen Deel 2: Arnhemse heide
EIS2020-18 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft een groot aantal natuurterreinen van defensie in beheer in Nederland. Sommige terreinen zijn leefgebied voor zeldzame en bedreigde bestuivers, zoals wilde bijen, zweefvliegen en dagvlinders. De recente berichten over de sterke achteruitgang van insecten in natuurgebieden geeft reden tot zorg en de behoefte aan meer kennis over de gevolgen van de plaatsing van honingbijkasten binnen defensieterreinen. EIS Kenniscentrum Insecten onderzocht daarom in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf de draagkracht van heideterreinen van defensie voor wat betreft de plaatsing van honingbijkasten.

  Downloaden
         
   

Reemer M., T. Fernhout & F. Rhebergen (2020).
Bijen in Amsterdamse stadsparken en andere ecologisch beheerde groengebieden
EIS2020-17 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In 2019 en 2020 samen zijn in totaal 104 soorten bijen aangetroffen in Amsterdam. Sommige gebieden blijken verrassend rijk met meer dan 50 soorten per gebied. Hierbij gaat het vooral om grote gebieden aan de rand van de stad, zoals het Westerpark, het Diemerpark, de Bijlmerweide, de Noorder IJ-plas en het Gijsbrecht van Aemstelpark. Er zijn verschillende soorten gevonden die nog niet uit Amsterdam bekend waren, zoals de borstelwespbij, de kleine tuinmaskerbij en de zompmaskerbij.

  Downloaden
         
   

Smit, J. & M. Reemer (2020).
Bijen op Heideterreinen in de gemeente Nunspeet: nulmeting 2020
EIS2020-16 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Deze rapportage doet verslag van een inventarisatie van wilde bijen op zeven heideter-reinen in de Gemeente Nunspeet (Gelderland, Noord-Veluwe In totaal zijn op de onderzochte heidterreinen 63 soorten bijen aangetroffen (exclusief twee soorten die alleen tijdens een extra bezoek buiten de monitoring om zijn gevon-den) De grootste aantallen bijensoorten zijn gevonden op de Elspeetsche Heide: hier zijn in totaal 38 soorten gevonden (23 in het westelijke deel, 34 in het oostelijke deel) Kleine Kolonie doet hier met 36 soorten nauwelijks voor onder, zeker niet wanneer men de veel kleinere oppervlakte van dit gebied in aanmerking ne .

  Downloaden
         
   

Reemer, M. (2020).
Bijen en zweefvliegen in het BioScience Park te Leiden: nulmeting 2020
EIS2020-15 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
EIS Kenniscentrum Insecten heeft in 2020 een inventarisatie uitgevoerd van bijen en zweefvliegen op het Bio Science Park in Leiden De inventarisatie vond plaats op 12 verschillende locaties, die elk drie maal in het jaar onderzocht zijn De inventarisatie geldt als een nulmeting van een monitoring, die in 2024 herhaald wordt om onwtik-kelingen in de bijen- en zweefvliegenfauna te kunnen vaststellen In totaal zijn 39 soorten bijen en 27 soorten zweefvliegen aangetroffen Zeldzame soorten zijn niet gevonden.

  Downloaden
         
   

Smit J.T & T. Fernhout (2020).
Bijen op sedumdaken van bushokjes in Utrecht
EIS2020-14 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De gemeente Utrecht heeft bij het vervangen van bushokjes een groot aantal daarvan uitgerust met een zogenaamd sedumdak. Dit levert niet alleen milieuwinst op doordat Sedum fijnstof in de lucht verminderd, het regenwater langer vasthoud en zorgt voor verkoeling bij hitte, maar is ook goed voor de biodiversiteit doordat er voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel geleverd wordt door de bloemen .

  Downloaden
         
   

Smit J.T (2020).
Bijen en wespen in vijf gebieden in Utrecht
EIS2020-13 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de gemeente Utrecht zijn een vijftal gebieden in de stad geïnven-tariseerd op bijen en wespen, waarbij ook de zweefvliegen zijn meegenomen De gebieden zijn geselecteerd door de gemeente en de nadruk lag op het vastleggen van de diversiteit en waar mogelijk het formuleren van aanbevelingen teneinde de soortenrijkdom te verhogen in de gebieden .

  Downloaden
         
   

Smit J.T. (2020).
Bijen op en rond ‘s werelds grootste bijenhotel naast de A2 in Utrecht
EIS2020-12 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De gemeente Utrecht heeft ’s werelds grootste bijenhotel laten realiseren in een reclamemast langs de A2. Het primaire doel is bewustwording van burgers met betrekking tot bijen, daarnaast is het tevens bedoeld om ook daadwerkelijk nestgelegenheid te bieden voor bijen. In de mast zijn 128 bijenhotels en 77 vlinderkasten geplaatst in een honingraatstructuur. Daarnaast is het perceel rond het bijenhotel ingezaaid met een bloemenmengsel om bijen ook van voedsel te voorzien. In dit perceel zijn tevens twee lage taluds aangebracht om ook grondnestelende bijen van nestgelegenheid te voorzien, aangezien 70-80% van de wilde bijen in de grond nestelen.

  Downloaden
         
   

Koese, B. & D. Drukker (2020).
De platte schijfhoren Anisus vorticulus op het Leiden BioScience Park
EIS2020-10 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In opdracht van de gemeente Leiden is het Leiden BioScience Park (LBSP) onder-zocht op het voorkomen van de platte schijfhoren (Anisus vorticulus) De soort is aan-getroffen op in totaal 17 van de onderzochte 25 meetlocaties. Binnen de plangebieden (d w z trajecten waar ruimtelijke ingrepen gepland staan) is de soort op 10 van de 12 locaties gevonden, in totaal 170 exemplaren. Buiten de plangebieden gaat het om 69 exemplaren op 7 uit 13 locaties. Hoge dichtheden zijn alleen gevonden langs de tram-baan, rondom het sportveld langs de Einsteinweg en een sloot dwars op de Niels Bohrweg en de A44 Kenmerkend voor de vindplaatsen met platte schijfhorens is de vegetatie van draadalg of sterrenkroos op losse humus c q modderbodem, een hel-dere, ondiepe waterlaag en een weinig tot onbeschaduwd wateroppervlak De soort is niet of nauwelijks aanwezig in (gebaggerde) vaarten met een minerale kleibodem

  Downloaden
         
   

Noordijk, J. (2020).
Insectenbevorderende maatregelen in het kader van het ‘Programma Biodiversiteit’ van de gemeente Ede
EIS2020-08 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De gemeente Ede heeft een beleidsdocument uitgebracht om de biodiversiteit te behouden, herstellen en versterken. EIS Kenniscentrum Insecten is gevraagd om in dit kader verschillende maatregelen te formuleren om de insecten te bevorderen. In het rapport wordt in een theoretisch kader ingegaan op welke algemene maatregelen (onderverdeeld voor korte en op lange termijn) er zijn te nemen in de belangrijkste leefgebieden: bos, heide, agrarisch en stedelijk gebied. Ook zijn er vier casussen uitgewerkt waarbij handvatten gegeven worden om direct mee aan de slag te gaan (1) bevordering wilde bijen in wegbermen in de bebouwde kom, (2) bevordering insecten van de heide door de aanleg van steilranden, (3) bevordering van insecten door middel van dood hout in allerlei biotopen en (4) de bescherming van de indrukwekkende populaties van drie bosmiersoorten en de gewone satermier op ‘De Heide’ bij Bennekom.

  Downloaden
         
   

Noordijk J. (2020).
Beheerplan ‘Mierenreservaat De Heide’ (Bennekom)
EIS2020-07, EIS Kenniscentrum insecten
In de gemeente Ede zal het natuurterrein ‘De Heide’ bij Bennekom in 2020 de status ‘mierenreservaat’ krijgen.

  Downloaden
         
   

Bouwman, J.H., R.H.A. van Grunsven, J. Smit, J.T. Smit & R. Verhagen (2020).
Actieplan meer insecten op de hei
EIS2020-06, Bosgroepen en EIS Kenniscentrum insecten
Het doel van het project is om voor een aantal vooraf geselecteerde heideterreinen in de provincie Overijssel te bepalen in hoeverre ze geschikt zijn voor de aandachtsoorten uit tabel 1. Per gebied wordt een aantal knelpunten en kansen gegeven, dit zijn handvatten om de negatieve trend van de genoemde aandachtsoorten een halt toe te roepen en idealiter om te buigen naar een positieve trend. Hierbij is in het bijzonder aandacht gegeven aan de aanwezigheid van bloemen en nestplekken voor bijen

  Downloaden
         
   

Zeegers, T., J. Groothuis, R. Morssinkhof & L. Slikboer (2020).
Insecten op akkers in Oost-Groningen in 2018, een eerste inventarisatie
EIS2020-05, EIS Kenniscentrum insecten
In 2018 zijn door EIS Kenniscentrum Insecten op een drietal akkerlocaties in Oost-Groningen (Noordbroek, Muntendam en Westeresch) insecten kwalitatief en kwan-titatief in kaart gebracht met een viertal verzamelmethoden: visueel / netvangst, plakvallen, bodemvallen en malaisevallen. Onderzocht zijn akkers met gewassen, braakakkers en bermen langs akkers.

  Downloaden
         
   

Godijn, N, K.C. Fokker & T. Zeegers (2020).
Revitalisatie akkersystemen Utrechts Landschap, Nulmeting wintervogels, broedvogels en ongewervelden 2019
Grauwe Kiekendief & EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Het Utrechts Landschap bezit twee akkercomplexen op de Utrechtse Heuvelrug. De ecologische waarde van deze akkers is de afgelopen jaren achteruit gegaan. Het Utrechts Landschap heeft de ambitie om deze akkers te revitaliseren. Zij heeft aan Grauwe Kiekendief en EIS Kenniscentrum gevraagd de effecten van de maatregelen te monitoren. Dit rapport schetst de nulsituatie van 2019. Wat insecten betreft hebben de gebieden duidelijk potentie, onder andere wat betreft mieren, wantsen en sprinkhanen.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. & T. Zeegers (2020).
Monitoring en voorlichting Aziatische hoornaar 2019
EIS 2020-03 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Vanaf 2017, toen de Aziatische hoornaar voor het eerst werd aangetroffen, werd EIS Kenniscentrum Insecten door de Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit (NVWA) gevraagd om de ongewenste exoot te monitoren en waar nodig voorlichting te geven. Het jaar 2019 bracht vier correcte meldingen van Aziatische hoornaars in Nederland. Het betrof twee nesten (Raamsdonk en Vlaardingen), die beiden gevonden en bestreden zijn. De derde en vierde melding betroffen zwervende koninginnen

  Downloaden
         
   

Speelman, M. (2020).
De heidehommel (Bombus humilis) in Nederland
Studentenrapport EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Mathijn Speelman heeft gekeken naar de huidige en historische verspreiding van de zeldzame heidehommel in Nederland. Daarnaast is onderzoek gedaan naar het eetpatroon middels pollenanalyse. Dankzij gericht veldwerk is de heidehommel in 2019 op veel plekken aangetroffen, bij natte heideterreinen in Drenthe en op een enkele locatie in Overijssel.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L., T. Zeegers, B. Koese & T. Fernhout (2019).
Insecten in het Buijtenland van Rhoon 2019
EIS 2019-33 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenIn het Buijtenland van Rhoon wil de provincie Zuid-Holland ‘hoogwaardige akkernatuur’ laten ontstaan. In 2017 is hiermee van start gegaan in de Zegenpolder in een gebied van circa 75ha. In 2019 is de monitoring herhaald, waarbij vliegende insecten (bijen, zweefvliegen, dagvlinders, sprinkhanen en libellen) werden geteld langs nettransecten, het gebied volgens SNL-methode werd onderzocht op aandachtssoorten en de bijen op dijken extra aandacht kregen. Aanvullend werden de bemonsteringen van aquatische fauna van 2018 verder uitgezocht. 

  Downloaden
         
   

Slikboer, L., Bos, G. & M. Reemer (2019).
Bijen, zweefvliegen en dagvlinders in bermen van de A4 in 2019
EIS 2019-25, De Vlinderstichting, Wageningen & EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De ingezaaide bermen in dit onderzoek, vooral de westelijk gelegen Honey Highway, zijn
meer bloemrijk en daarmee deels interessanter voor algemeen voorkomende
bloembezoekende insecten. De ingezaaide bermen zijn echter wel zeer dicht begroeid,
wat leidt tot verminderde beschikbaarheid van open grond, waarin veel
bijen hun nest graven. Zo’n 91% van de waargenomen bijen waren dan ook honingbijen
en hommels; soorten die geen open bodem nodig hebben om zich voort
te planten.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L., J.T. Smit & T. Zeegers (2019).
Honingbijen & wilde bestuivers in defensieterreinen Deel I: Doornspijkse Hei
EIS 2019-24 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Drie terreinen (Arnhemse Heide, Doornspijkse Hei en Havelte-Oost) worden op kwalitatieve wijze onderzocht op de aanwezige diversiteit aan bijen, zweefvliegen en dagvlinders. Hierbij worden proefvlakken van 5 hectare elk gedurende twee uur on-derzocht. Daarnaast wordt een kwantitatief onderzoek uitgevoerd, waarbij op diverse afstanden van bijenkasten plots van 50 bij 50 meter gedurende 45 minuten worden geïnventariseerd op bestuivers. In 2019 is de Doornspijkse Hei geïnventariseerd, in 2020 volgen de twee andere terreinen. In dit tussentijdse verslag worden de eerste resultaten besproken

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. & J.T. Smit. (2019).
Voorlopige richtlijn plaatsing bijenkasten op defensieterreinen
EIS 2019-32 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
In dit document wordt de huidige beschikbare kennis omtrent een eventuele voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bestuivers samengevat. De fo-cus ligt in deze richtlijn vooral op wilde bijen omdat deze, net als honingbijen, niet alleen voor hun eigen energiebehoefte afhankelijk zijn van de nectar van bloe-men, maar ook voor de ontwikkeling van de larven , die uitsluitend stuifmeel eten, volledig afhankelijk zijn van bloemen.

  Downloaden
         
   

Smit, J.T. (2019).
Pilot monitoring Vliegend Hert in het Natura2000 gebied Veluwe
EIS 2019-32 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Tijdens het vaststellen van de nulmeting van de actuele verspreiding van het vlie-gend hert in het natura2000 gebied Veluwe ten behoeve van het beheerplan, werd geconcludeerd dat de huidige methode van gegevensinwinning twee belangrijke tekortkomingen heeft: de dekking binnen het natura2000 gebied laat te wensen over, en er wordt in het geheel geen inzicht verkregen in de aantalsontwikkelingen. Vandaar dat er nieuwe technieken zijn ontwikkeld met hulp van vrijwilligers.

  Downloaden
         
   

Reemer, M. & F. Van der Meer (2019).
Bijenmonitoring in duingebied Meijendel: nulmeting 2019
EIS 2019-21 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Duingebied Meijendel wordt reeds enkele decennia jaarrond begraasd door runderen en paarden Per 2019 is de begrazingsdruk over het gehele gebied verlaagd en vindt de begrazing in sommige delen uitsluitend ‘s winters plaats Op verzoek van drinkwater-bedrijf Dunea, dat het gebied beheert, is EIS Kenniscentrum Insecten in 2019 begon-nen met een monitoring van de bijenfauna van Meijendel Doel van deze monitoring is het verkrijgen van inzicht in de effecten van het gewijzigde begrazingsregime op de bijenfauna

  Downloaden
         
   

Reemer, M. (2019).
Bijen en zweefvliegen in akkerranden in de Gemeente Bernheze
EIS 2019-11 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenBinnen de Gemeente Bernheze zijn in 2018 en 2019 verschillende akkerranden ingezaaid met bloemrijke zaadmengsels  Om de effecten van de inzaai van de akkerranden op de plaatselijke bestuiversfauna te kunnen vaststellen, is in 2019 een onderzoek opgestart door Wageningen Environmental Research en EIS Kenniscentrum Insecten  Dit onderzoek bestaat uit een vergelijking van de bestuiversfauna van de ingezaaide akkerranden met de bestuiversfauna van niet ingezaaide akkerranden  Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen akkerranden waarin kunstmatige bestrijdingsmiddelen en kunstmest worden toegepast met akkerranden waarin dit niet gebeurt  Deze rapportage doet verslag van de resultaten 

  Downloaden
         
   

Reemer, M. (2019).
Bijen en zweefvliegen op boerenbedrijven aangesloten bij de Groene Klaver: herhaling 2019
EIS 2019-13 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De Groene Klaver is een collectief van vier agrarische natuurverenigingen in ZuidHolland. Circa 50 deelnemende bedrijven hebben zich voorgenomen om op hun terrein maatregelen te nemen in inrichting en beheer om de bestuiversfauna (bijen, zweefvliegen) te stimuleren. Projecten LTO Noord organiseert dit project en heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten verzocht om een monitoring uit te voeren van de bijen en zweefvliegen bij een selectie van de deelnemende boerenbedrijven. De eerste monitoringsronde vond plaats in 2017 en de tweede in 2019. Deze rapportage doet verslag van de tweede ronde en maakt een vergelijking met de eerste.

  Downloaden
         
   

Reemer, M. (2019).
Bijen en zweefvliegen in de ecologische stadsstructuur van Leiden: herhaling 2019
EIS 2019-12 EIS Kenniscentrum insecten, LeidenIn 2016 en 2017 heeft EIS Kenniscentrum Insecten in opdracht van de Gemeente Leiden een nulmeting uitgevoerd van de bijen- en zweefvliegenfauna op een aantal plaatsen langs de ‘ecologische stadsstructuur’ van Leiden. Het gaat om bermen en taluds die sindsdien deels ingezaaid zijn om een bloemrijke vegetatie te creëren. Vervolgens is ook het beheer gericht op behoud van bloemenrijkdom. In 2019 is het onderzoek herhaald op dezelfde plekken en volgens dezelfde methode. Deze rapportage bespreekt de resultaten uit 2019 en maakt een vergelijking tussen de onderzoeksjaren

  Downloaden
         
   

J. T. Smit. (2019).
Bijen en Wespen in Utrecht
EIS 2019-15 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In opdracht van de gemeente Utrecht zijn in een drietal gebieden in de stad de bijen en wespen geinventariseerd, waarbij ook de zweefvliegen zijn meegenomen.De gebieden zijn geselecteerd door de gemeente en de nadruk lag op het vastleggen van de diversiteit en waar mogelijk het formuleren van aanbevelingen teneinde de soortenrijkdom te verhogen in de drie gebeiden. In totaal zijn er 58 soorten bijen, 34 soorten wespen en 47 soorten zweefvliegen aangetroffen in de drie gebieden samen.

  Downloaden
         
   

Norren, E. van, M. van Adrichem, D. Bekker, W. Bosman, G. Bos, R. Creemers,  [...] & J. T. Smit. (2019).
Staat van instandhouding Gelderland
EIS 2019-30 RAVON, Vlinderstichting, Zoogdiervereniging, EIS Kenniscentrum insecten.

De provincie Gelderland heeft de Zoogdiervereniging, in samenwerking met RAVON, de Vlinderstichting en EIS kenniscentrum Insecten, gevraagd om: • een rapport met factsheets over de staat van instandhouding van 24 soorten zoogdieren, reptielen, amfibieën en insecten in Gelderland en • een advies over ontheffingsaanvragen voor de betreffende soorten in relatie tot de provinciale staat van instandhouding.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. & T. Zeegers (2019).
De Aziatische hoornaar in Nederland in 2019
EIS 2019-28 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

Verslag van de meldingen van Aziatische hoornaar in 2019 in Nederland. In 2019 kwam op 20 mei al de eerste correcte melding van een Aziatische hoornaar uit Raamsdonk (NB). Het dier bleek een koningin en werd door de imkers opgespoord en samen met haar primaire nest bestreden. In het najaar kwamen er meer meldingen, en werden er na succesvolle zoektochten ook nesten gevonden.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. & T. Zeegers (2019).
Bestuivende insecten op bloeiende akkers in Rhoon 
EIS 2019-20 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

De provincie Zuid-Holland heeft de ambitie in het Buijtenland van Rhoon hoogwaardige akkernatuur te ontwikkelen, te beginnen in de Zegenpolder. De resultaten van de maatregelen worden gemeten aan de hand van diverse onderzoeken naar flora, fauna en bodem. In 2017 en 2018 deed EIS Kenniscentrum Insecten onderzoek naar de biodiversiteit van bodemfauna, bestuivers en biomassa in de Zegenpolder.

  Downloaden
 
         
   

Slikboer, L. (2019).
Bijen en zweefvliegen in ecologisch beheerde terreinenin Hellevoetsluis
EIS 2019-17 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

De gemeente Hellevoetsluis voert ecologisch beheer op enkele graslandlocaties. Het gaat om bloemrijke plekken, waarvan het maaibeheer is afgestemd op instandhouding van de plantenrijkdom. Op verzoek van de gemeente Hellevoetsluis heeft EISKenniscentrum Insecten in 2013 en 2014 een inventarisatie uitgevoerd van de bijen enzweefvliegen (bestuivende insecten) op drie ecologische beheerde graslandlocaties: Kanaalweg Oost, Kanaalweg West en Kooisteebos. Deze inventarisatie is in 2019 herhaald met de toevoeging van een drietal nieuwe plekken. Elk gebied werd driemaal bezocht op verschillende momenten van de lente en zomer en gedurende een vastgelegde tijdseenheid onderzocht op bijen en zweefvliegen.

  Downloaden
   

Reemer, M. (2019).
Bijen van landgoed Velhorst en het Grote Veld: nulmeting 2019 
EIS 2019-16 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

Landgoed Velhorst en bos- en heidegebied het Grote Veld zijn als natuurgebieden in beheer bij Natuurmonumenten (beheereenheid De Graafschap). Op landgoed Velhorst worden sinds 2019 enkele voorheen intensief gebruikte landbouwpercelen omgevormd naar een kleinschalig en bloemrijk akkerlandschap. In het nabijgelegen bos- en heidegebied Grote Veld is door kap- en plagwerkzaamheden de heide hersteld, ter versterking van een ecologische corridor tussen het zuidelijke heideterrein en het Kienveen 

  Downloaden
 
   

Smit, J. T. & L. Slikboer (2019).
Beschermingsplan zandhommel; ‘Panda van de Nederlandse Delta’
EIS 2019-04 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

Tot halverwege de vorige eeuw kwam de zandhommel verspreid over heel Nederland voor. Net als veel andere hommelsoorten is de zandhommel sindsdien sterk achteruitgegaan en de soort staat nu op de Rode Lijst in de categorie Ernstig Bedreigd. Er resteren nog twee populaties in Nederland. De kans is groot dat de zandhommel uit Nederland verdwijnt als de soort geen speciale aandacht krijgt. Gelukkig is de Provincie Zuid-Holland zich hiervan bewust en zij hebben een beschermingsplan laten opstellen. Dit plan, opgesteld door John Smit en Linde Slikboer van EIS Kenniscentrum Insecten, is nu beschikbaar. Er staan concrete aanbevelingen in waarmee de Provincie en allerlei andere Zuid-Hollandse en Noord-Brabantse partijen mee aan de slag kunnen. Er is dus nog hoop voor de zandhommel!

  Downloaden
 
         
   

Noordijk, J., C.F.M. den Bieman, M.C. de Haas & E. Colijn (2019).
Xyleemzuigende cicaden, potentiële vectoren van Xylella fastidiosa, rondom boomkwekerijen en glastuinbouw
EIS 2019-06 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek in het veld, de literatuur, collecties en databases, naar xyleemzuigende cicaden rondom boomkwekerijen en glastuinbouwbedrijven. Xyleemzuigende cicaden zijn potentiële vectoren van Xylella fastidiosa, een voor vele soorten (commercieel gekweekte) planten schadelijke bacterie, die de quarantainestatus heeft in de EU. Xylella wordt momenteel gevonden in het westmediterrane gebied. In totaal vingen wij op twaalf locaties 98 cicadensoorten, waarvan er acht xyleemzuigend zijn. Hiernaast leven er in Nederland nog negen andere xyleemzuigende cicaden en zijn er drie soorten die hier mogelijk in de toekomst nog aan toegevoegd kunnen worden. Van alle soorten zijn Aphrophora alni en Philaenus spumarius in Nederland de belangrijkste potentiële Xylella-vectoren. In de maanden juni tot en met september is de piek in voorkomen van de belangrijkste potentiële Xylella-vectoren en dit is dus ook de periode waarin het best bemonsterd wordt.

  Downloaden
         
   
 2018        
         
    L. Slikboer, G. Bos & M. Reemer (2018).

Bijen, zweefvliegen en dagvlinders langs de Honey Highway in 2018
EIS 2018-25 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden, De Vlinderstichting, Wageningen

Langs het recent door Rijkswaterstaat aangelegde deel van de A4 tussen Delft en Schiedam is ter hoogte van Schipluiden een bermtraject met een lengte van drie kilometer ingezaaid met een speciaal bloemrijk zaadmengsel gericht op het aantrekken van bijen. De westelijke wegberm langs dit traject staat bekend als de Honey Highway. In de oostelijke berm is een ander bloemrijk zaadmengsel ingezaaid. Dit rapport doet verslag van de tweede meting om de effecten van deze maatregelen op de bestuiversfauna te kunnen volgen. Onder bestuivers worden hier de bijen, zweefvliegen en dagvlinders verstaan.

  Downloaden
         
    Kos, M. (2018).

Bijen en andere bestuivers in stedelijk groen van Purmerend in 2018
EIS 2018-23 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

Op verzoek van de Gemeente Purmerend heeft EIS Kenniscentrum Insecten in zowel 2014 als 2018 een inventarisatie uitgevoerd van de bijen, zweefvliegen en dagvlinders op verschillende locaties in de stad. De inventarisatie in 2014 geldt als een nulmeting, terwijl de inventarisatie in 2018 een vervolgmeting is. Effecten van eventuele wijzigingen in het stedelijk groenbeheer om de bijen-, zweefvliegen- en dagvlinderfauna te stimuleren kunnen hiermee inzichtelijk gemaakt worden. Naast de negen locaties die zowel in 2014 als in 2018 zijn onderzocht, zijn in 2018 ook nog drie locaties voor het eerst onderzocht.

  Downloaden
         
    Reemer, M. & L. Slikboer (2018).

‘Jumping green’: bestuivers en bermbeheer langs Rijksweg N11 
EIS 2018-18 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In 2017 is Rijkswaterstaat bij wijze van experiment begonnen met een gefaseerd maaibeheer in de bermen van Rijksweg N11 tussen Hazerswoude en Alphen aan den Rijn (Zuid-Holland). Hierbij wordt in twee ronden (juni en september) vaksgewijs gemaaid zodat er tijdens één maaironde geen volledige kaalslag van de vegetatie ontstaat. Flora en fauna krijgen zo de kans om ‘over te springen’ van de gemaaide naar de ongemaaide delen, zodat hun populaties in de bermen kunnen overleven. Rijkswaterstaat en uitvoerende aannemer Vermeulen hebben deze vorm van gefaseerd maaien ‘Jumping Green’ genoemd.

  Downloaden
         
    Zeegers, T., J.T. Smit & L. Slikboer (2018).

Nulmeting insecten van ecologisch beheerde bermen in Overijssel
EIS 2018-16 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In opdracht van de provincie Overijssel heeft EIS Kenniscentrum Insecten een nulmeting uitgevoerd van de insectenfauna van ecologisch beheerde bermen in de provincie. Deze bermen worden sinds de jaren 1980 ecologisch beheerd, maar niet eerder speelden insecten bij de evaluatie van het beheer een rol. In het kader van de nieuwe natuurvisie wil de provincie daarin veranderingen aanbrengen door nadrukkelijk aandacht te schenken aan insecten. De belangrijkste groep waarnaar gekeken is tijdens deze eerste inventarisatie zijn bijen. Daarnaast is er ook gekeken naar dagvlinders, libellen en sprinkhanen. Verder zijn ook de zweefvliegen als groep van belangrijke bestuivers meegenomen.

  Downloaden
         
    Zeegers, T., L. Slikboer, J. Noordijk, B. Koese & T. Heijerman (2018).

Insecten in het buitenland van Rhoon 2018
EIS 2018-05 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In het Buijtenland van Rhoon wil de provincie Zuid-Holland ‘hoogwaardige akkernatuur’ laten ontstaan. In 2017 is hiermee van start gegaan in de Zegenpolder in een gebied van circa 75ha. EIS Kenniscentrum Insecten is in dat jaar in opdracht van de provincie Zuid-Holland begonnen met een nulmeting van het voorkomen van insecten in de Zegenpolder. In 2018 is dit onderzoek vervolgd met een selectie van de methoden van het jaar 2017 en een uitbreiding van het onderzoek naar de omliggende gebieden (brongebieden). In de Zegenpolder werden vliegende insecten, biomassa, en aquatische fauna onderzocht, in de brongebieden lag de focus op bodemfauna en zweefvliegen. 

  Downloaden
         
   

Stip. A. & Smit, J.T. (2018).
Monitoring van bestuivers op Groninger Vogelakkers
EIS 2018-32 Vlinderstichting, Wageningen en EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

In dit rapport worden de resultaten weergegeven van twee jaar monitoring van bestuivende insecten in Groninger Vogelakkers. Tijdens in totaal 240 transecttellingen zijn in 2017 en 2018 samen in totaal 1027 bijen en 1120 zweefvliegen geteld. De groepen hommels (70% van het aantal tellingen), honingbijen (60%), langlijfjes (43%) en grote bijvliegen (34%) waren daarbij het talrijkst.Uit deze studie blijkt voor het eerst dat Vogelakkers gebruikt kunnen worden door bijen en zweefvliegen, zowel door algemene als zeldzame soorten. Verder wordt de grote waarde van monitoring door vrijwilligers onderstreept. Zelfs groepen die bekend staan om hun lastige determinatie zijn op laagdrempelige wijze door vrijwilligers te monitoren, mits er een opleiding en goede professionele ondersteuning geboden worden. Aanbevolen wordt om de monitoring en de ondersteuning ervan de komende jaren voort te zetten.

  Downloaden
         
   

Zeegers, T., Smit, J. & Reemer, M., (2018) 
Bijen in het Bergherbos: nulmeting 2018  E
IS 2018-26 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden. In 2018 heeft EIS Kenniscentrum Insecten in opdracht van Natuurmonumenten een inventarisatie uitgevoerd van de bijenfauna van het Bergherbos en de nabijgelegen Galgenberg. De focus lag hierbij op graslanden, akkers en anderszins voor bijen meest geschikte habitats. Het doel was het verkrijgen van een globaal beeld van de bijenfauna en de ligging van de belangrijkste locaties voor bijen in het gebied. Het gebied is in 2018 op negen verschillende dagen tussen 9 april en 3 september onderzocht. Als aanvulling wordt een overzicht gegeven van de bekende historische bijengegevens uit het gebied.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. (2018) 
Wilde bijen in het stedelijk groen van Gorinchem

EIS 2018-22 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Op verzoek van de gemeente heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2018 een inventarisatie van wilde bijen binnen de gemeentegrenzen van Gorinchem verricht. In totaal zijn gedurende het onderzoek 86 soorten bijen gevonden. De locatie met de meeste soorten is Oostgracht (58 soorten), op de voet gevolgd door De Donken (54 soorten) en de Stadswal (50 soorten). Uit historische gegevens zijn nog 11 aanvullende bijensoorten bekend, waarmee het totaal aantal soorten voor Gorinchem op 97 komt, bijna een derde van de gehele Nederlandse bijenfauna (331 soorten, Reemer 2018). Hiermee is de gemeente uitzonderlijk soortenrijk.

  Downloaden
         
         
    R. Zollinger, H. Sierdsema, L. Sparrius, J. Smit, A. Vaessen, G. Lelieveld, M. La Haye, J. van Deijk & R. van Grunsven. (2018) 
Onderzoek opgave provinciale biodiversiteit en biodiversiteit Noord-Brabantse bossen.
EIS 2018-19 Stichting RAVON, Nijmegen, EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
De Provincie Noord-Brabant heeft de soortenorganisaties verzocht offerte uit te brengen naar “Onderzoek opgave provinciale biodiversiteit Noord-Brabantse bossen” (Projectleiding: Wiel Poelmans; portefeuillehouder: Johan van den Hout; versie d.d. augustus 2017). RAVON trad als trekker op mede namens de andere soortenorganisaties (Vlinderstichting, Sovon, Zoogdiervereniging, EIS Kenniscentrum Insecten, FLORON, NMV, BLWG).
  Downloaden
         
   

Reemer, M., Kos, M., Slikboer, L. (2018) 
Bijen en zweefvliegen in het Land van Wijk en Wouden: herhaling 2018  
EIS 2018-17 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden
Vele partijen in de regio nemen maatregelen in inrichting en beheer. Om te onderzoeken of deze maatregelen het gewenste effect hebben op de wilde bijenfauna, is een monitoring opgestart. De nulmeting vond plaats in 2015 en de eerste herhaling in 2018. Deze rapportage bespreekt de resultaten van de herhaling en vergelijkt deze met die van de nulmeting. In 2018 zijn binnen de monitoring 91 soorten bijen en 81 soorten zweefvliegen gevonden. In vergelijking met 68 soorten bijen en 85 soorten zweefvliegen betekent dit voor de bijendiversiteit een toename van 34% en voor zweefvliegen een afname van 5%.

  Downloaden
         
   

Slikboer, L. & Reemer, M., (2018).
Bijen en zweefvliegen in wegbermen van de Lithse Polder: herhaling 2018
EIS 2018-15 EIS Kenniscentrum insecten, Leiden

IDe gemeente Oss is in 2017 in de Lithse Polder gestart met een vorm van ecologisch bermbeheer. Dit beheer houdt in dat de eerste meter van de berm (aan de wegzijde) twee maal per jaar wordt gemaaid (juni en september/oktober) en de rest van de berm alleen in september of oktober. In 2018 zijn in totaal 11 soorten bijen en 20 soorten zweefvliegen gevonden. In 2017 waren dit er respectievelijk 16 en 19. Per locatie zijn in 2018 maximaal vijf soorten bijen en 12 soorten zweefvliegen aangetroffen. Hiermee blijft de Lithse Polder tot op heden een soortenarm gebied

  Downloaden
         
    Smit, J. T. (2018)

Voorkomen van het vliegend hert op enkele Veluwse defensieterreinen 
EIS 2018-14, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden

In 2018 is onderzoek uitgevoerd naar het eventueel voorkomen van het vliegend hert op een drietal terreinen van defensie: ASK Oldenbroek, kazerne Nieuw Milligen en ISK Harskamp. Aanleiding was een tweetal waarnemingen uit twee van de betreffende terreinen: een vrouwtje uit 2012 op ASK Oldenbroek en een mannetje uit 2014 op ISK Harskamp.

  Niet openbaar
         
   

Reemer, M. (2018) 
Bijen en zweefvliegen op bedrijventerrein Grote Polder in 2018.
EIS 2018-11, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 
In het kader van het Groene Cirkels Bijenlandschap slaan de Gemeente Zoeterwoude en enkele lokale bedrijven de handen ineen om bedrijventerrein Grote Polder in Zoeterwoude-Rijndijk bijvriendelijk in te richten. In 2018 zijn 34 soorten bijen gevonden, een kleine vooruitgang ten opzichte van 2016 toen er 29 zijn gevonden. Dat er wel degelijk sprake is van een vooruitgang blijkt beter uit de resultaten voor elke locatie afzonderlijk: op elke locatie op het bedrijventerrein is zowel het aantal bijensoorten als het aantal getelde exemplaren duidelijk toegenomen. Deze toename is het duidelijkst op de plekken waar nieuwe beplanting is aangebracht.

  Downloaden
 
         
    Wallis de Vries, M., Noordijk, J., Smit, J.T., Van Wagensveld, T., Van Rijsewijk, A., Zollinger, R. & Nijssen, M. (2018)

Optimalisatie van begrazing voor de heidefauna
EIS 2018-10, Vlinderstichting, Wageningen, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden

Hoe begrazing in ruimte en tijd het beste kan worden gestuurd vormt nog steeds een belangrijke kennislacune en een grote uitdaging voor het beheer, met name ten behoeve van de prioritaire soorten voor de heidefauna. In dit project is daarom een validatie van eerdere inzichten uitgevoerd en is een beheerexperiment gestart waarvan de eerste resultaten op korte termijn zijn vastgesteld. De belangrijkste effecten worden echter op middellange termijn verwacht. 

  Downloaden
         
   

Wallis de Vries, M.F., Noordijk, J., Smit, J., Lambrikx, N., van Rijsewijk, A. & Zollinger, R. (2018)
Naar een klimaatbestendige heidefauna in Noord-Brabant: Rapportage Fase 2. 
EIS 2018-09, De Vlinderstichting / Stichting RAVON / EIS-Kenniscentrum Insecten, Wageningen.Klimaatextremen worden met de voortschrijdende klimaatverandering naar verwachting steeds gewoner. Dat betekent meer kans op zowel zomerdroogte als zware regenval. Voor het gentiaanblauwtje en andere diersoorten van de natte heide kan dat een probleem zijn omdat hun leefgebied zich juist op de grens van nat en droog bevindt en door vergrassing met pijpenstrootje in de knel komt. Bij natuurherstel door vernatting kan dit extra problematisch zijn wanneer er hogerop geen geschikt leefgebied te vinden is. In Noord-Brabant is daarom de afgelopen vijf jaar in verschillend heidegebieden gewerkt aan kleinschalige herstelmaatregelen over de hele hoogtegradiënt van nat naar droog.

  Downloaden
         
   

Reemer, M. (2018) 
Basisrapport voor de Rode Lijst Bijen
EIS 2018-06, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden In dit rapport is een voorstel voor een herziene Rode Lijst Bijen opgenomen. Aan de hand van dit voorstel zal de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(LNV) de officiële Rode Lijst vaststellen en publiceren in de Staatscourant.De nieuwe Rode Lijst zal de in 2004 door de toenmalige staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgestelde Rode Lijst (Staatscourant 2004, nr. 218) vervangen.

  Downloaden
         
    Raemakers, I., Faasen, T., Reemer, M. & Smit, J.T. (2018) 
Trends van wilde bijen in Noord-Brabant Rapportage 2017
EIS 2018-01, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden en Ecologica
In 2017 heeft de provincie Noord-Brabant aan Ecologica en EIS Kenniscentrum Insecten de opdracht gegeven om zo’n trendonderzoek uit te voeren. Op een aantal vaste locaties wordt in 2017, 2019 en 2022 de bijenfauna vastgelegd en deze resultaten worden gebruikt voor een trendanalyse. Dit tussentijdse verslag geeft een overzicht van de bevindingen in het startjaar 2017.
  Downloaden
 
 

 

 
       
         

2017

         
    Zeegers, T. 2017
Effecten van agrarisch natuurbeheer in de Hoeksche Waard op diversiteit en abundantie van bloembezoekende insecten, in het bijzonder bestuivers
EIS2017-015, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 32 pp
De provincie Zuid-Holland heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten gevraagd te onderzoeken of en in zo ja hoeverre er een waarneembaar effect is van dit agrarisch natuurbeheer van akkerranden, in vergelijking met akkerranden met een traditioneel beheer. Dit rapport is de weerslag van een grootschalig onderzoek (netto 150 waarnemingsuren), dat in 2016 en 2017 plaatsvond. De waarnemingen zijn verricht in de periode mei-augustus op trajecten met een lengte van 100 m in akkerranden.In het totaal zijn 119 trajecten in akkerranden met een agrarisch natuurbeheer bemonsterd,tegenover 79 referentietrajecten.
  Downloaden
         
   

Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen op boerenbedrijven aangesloten bij de Groene Klaver: nulmeting 2017
EIS2017-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 24 pp
De Groene Klaver is een collectief van vier agrarische natuurverenigingen in Zuid-Holland.Circa 50 deelnemers hebben zich voorgenomen om op hun terrein maatregelen te nemen in inrichting en beheer om de bestuiversfauna (bijen, zweefvliegen) te stimuleren.Projecten LTO Noord organiseert dit project en heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten verzocht om een monitoring uit te voeren van de bijen en zweefvliegen bijeen selectie van de deelnemende boerenbedrijven. Deze rapportage doet verslag van de eerste monitoringsronde in 2017.De monitoring bestaat uit een startmeting en een herhaling. De startmeting is uitgevoerd in 2017 en heeft als doel om inzicht te krijgen in de diversiteit en samenstelling van de bestuiversfauna voorafgaand aan of kort na het nemen van bijvriendelijke maatregelen. Deze meting wordt in 2019 herhaald, om vast te stellen welke veranderingen er zijn opgetreden.In 2017 zijn in totaal 24 soorten bijen en 38 soorten zweefvliegen aangetroffen bij deonderzochte bedrijven. Het maximale aantal bijensoorten per plek bedroeg 14, het maximale aantal zweefvliegensoorten was 23.De resultaten worden per locatie besproken en waar mogelijk worden korte aanbevelingen gedaan om de situatie voor bijen ter plekke te verbeteren. In 2019 wordt de monitoring herhaald om vast te stellen welk effect de maatregelen hebben gehad op de bijen- en zweefvliegenfauna.

  Downloaden
         
   

 Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen in wegbermen van de Lithse polder: nulmeting 2017
EIS2017-010, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 20 pp
De Gemeente Oss is in 2017 in de Lithse Polder gestart met een vorm van ecologisch bermbeheer. Dit beheer houdt in dat de eerste meter van de berm (aan de wegzijde) twee maal per jaar wordt gemaaid (juni en september/oktober) en de rest van de berm alleen in september / oktober. Bij beide maairondes wordt het maaisel afgevoerd. Voorheen werden deze bermen twee maal per jaar geheel gemaaid en werd het maaisel niet afgevoerd.EIS Kenniscentrum Insecten heeft in 2017 een nulmeting uitgevoerd van de bijen- en zweefvliegenfauna op vier bermlocaties waar het nieuwe beheer wordt ingevoerd.Daarnaast zijn zes controlelocaties onderzocht waar andere typen maaibeheer worden gevoerd. Centrale vraag in het onderzoek is in hoeverre de bijen- en zweefvliegendiversiteit op de de locaties met het nieuwe beheer verandert ten opzichte van de controlelocaties.In totaal zijn 16 soorten bijen en 19 soorten zweefvliegen gevonden. Per locatie zijn maximaal zeven soorten bijen en 10 soorten zweefvliegen aangetroffen. Dit zijn lage soortenaantallen en de bermen van de Lithse Polder mogen daarom arm aan bijen en zweefvliegen genoemd worden. De oorzaken hiervan liggen deels in de bermen zelf (ongunstig beheer voor bijen en andere bloembezoekers), maar zeker ook in de omgeving. Het intensieve agrarische gebruik van de Lithse Polder laat weinig ruimte voor natuur. De discussie benoemt in het kort enkele mogelijkheden om deze situatie te verbeteren.

  Downloaden
         
     Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Groningse vogelakkers
EIS2017-009, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 21 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de monitoring van bestuivers in vogelakkers in Groningen. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van vogelakkers op het voorkomen van bloembezoekende insecten zoals bijen, een groep met een belangrijke ecosysteemdienst: bestuiving van bloemen en gewassen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuivers groepen.Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit. 
   Niet openbaar
         
   

Smit, J.T. & R.H.A. van Grunsven 2017
De bijen en dagvlinders van Overijssel: trends, karakteristieke soorten en belangrijke gebieden.
EIS2017-007, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 69 pp.
Deze rapportage vat samen wat er bekend is van de wilde bijenfauna van Overijssel, aan de hand van een aantal vragen, wat resulteert in een lijst met prioritaire en aandachtsoorten. Tevens wordt een overzicht gegeven van de prioritaire soorten dagvlinders van de provincie. Deze lijst is al vastgesteld en de methode wordt hier verder niet behandeld. De prioritaire soorten worden kort besproken en dezelfde vragen worden ook voor dagvlinders beantwoord.

  Downloaden
         
     Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen in de ecologische stadsstructuur van Leiden: nulmeting 2016-2017
EIS2017-006, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 30 pp
De gemeente Leiden werkt aan de aanleg van een ecologische stadsstructuur, die het stedelijk groen van de binnenstad verbindt met groene gebieden rondom de stad. In2 016 en 2017 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een nulmeting uitgevoerd van de bijen-en zweefvliegen op een aantal plaatsen langs deze ecologische verbindingszones. Grotendeels betreft het als gazon beheerde grasstroken langs waterwegen en paden.Door de resultaten van deze nulmeting te vergelijken met een toekomstige herhaling van deze meting, kan vastgesteld worden welk effect de wijzigingen in beheer en inrichting hebben gehad op de bijen- en zweefvliegenfauna.In 2016-2017 zijn de onderzoekslocaties elk drie maal onderzocht. In totaal zijn hierbij 33 soorten bijen en 45 soorten zweefvliegen aangetroffen. De soortenaantallen per locatie waren laag (variërend tussen vier en 16 bijensoorten en twee en 22 zweefvliegensoorten) en bijzondere soorten zijn niet gevonden. Het is te verwachten dat de soortenrijkdom per plek zal toenemen na de omslag in beheer. Bijeen herhaling van de meting in 2019 zal dit al zichtbaar moeten zijn (mits de voorgenomen maatregelen volgens planning uiterlijk in 2017 zijn uitgevoerd).
  Downloaden
         
   

Reemer, M. 2017
De Bijenfauna van Zuid-Holland: Trends, Prioritaire soorten en Belangrijke gebieden
EIS2017-005, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 52 pp
Deze rapportage vat samen wat er bekend is van de wilde bijenfauna van Zuid-Holland,aan de hand van de volgende vragen:
• welke bijensoorten komen er in Zuid-Holland voor?
• wat zijn de trends van deze soorten: welke zijn toegenomen, afgenomen of verdwenen?
• welke bijensoorten zijn als bedreigd te beschouwen?
• voor welke bijensoorten heeft Zuid-Holland een nationale verantwoordelijkheid?
• wat zijn prioritaire bijensoorten in Zuid-Holland, waaraan de Provincie speciale aandacht aan zou moeten besteden?
• wat zijn belangrijke bijengebieden in Zuid-Holland?
• welke beheertypen in het provinciale Natuurbeheerplan zijn het belangrijkste voorde Zuid-Hollandse bijen?

  Downloaden
         
   

Smit, J.T. 2017
Verslag 1000-soortendag Haringvliet
EIS2017-004, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 28 pp
In 2016 is er een 1000-soortendag georganiseerd in en rond het Haringvliet. Ditheeft 1.828 soorten opgeleverd, waarvan één soort graafwants nieuw voor Nederlanden de motmug Panimerus goetghebueri was slechts één keer eerder waargenomenen recent pas nieuw voor Nederland gemeld (Ciliberti et al. 2017).

 

 

  Downloaden
         
     Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Land van Heusden en Altena
EIS2017-003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 22 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring in akkerranden in het Land van Heusden en Altena. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen. Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit.
   Niet openbaar
         
   

 Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Maasheggen
EIS2017-002, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 22 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring in het Maasheggengebied. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in goed onderhouden heggen ten opzichte van slecht onderhouden heggen. Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen. Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie alsd iversiteit.

   Niet openbaar
         
   

Heijerman, T. & J. Noordijk 2017
Monochamus-monitoring 2016; Populatieonderzoek bij de Schoorlse duinen en bij Nuenen
EIS2017-001, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 28 pp
In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van de Monochamus-monitoringuit 2016. Met behulp van azijnzuurvallen is onderzocht hoe omvangrijk de bekendepopulatie van M. galloprovincialis is in het duingebied bij Schoorl en Bergen. Tevenszijn enkele bossen bij Nuenen geïnventariseerd, omdat er in 2015 een M. galloprovincialis-exemplaar is gevangen op een ‘risicobedrijf’ in deze plaats. Het exemplaar van Monochamus galloprovincialis van de Papenvoortsche Heide eneen deel van de Monochamus-exemplaren van de duinen zijn door de NVWA gecontroleerdop de aanwezigheid van het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus.Geen van de exemplaren droeg dit aaltje bij zich,

  Niet openbaar
         
         
         

2016

         
         

 

 

  Boesveld, A. & V.J. Kalkman 2016
Inventarisatie van de zeggekorfslak in Noord-Brabant
EIS2016-17, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 13 pp + bijlagen
In 2014 is de op de Habitatrichtlijn vermelde zeggekorfslak Vertigo moulinsiana door Ernst-Jan van Haaften bij een verland wiel langs de Merwededijk bij Sleeuw­ijk aangetroffen.Dit betrof de eerste waarneming voor de provincie Noord-Bra­bant.Naar aanleiding van deze vondst is er in de periode 15 november 2015 tot 14 april 2016 op dertig dagen veldwerk uitgevoerd waarbij in totaal 212 plekken onderzocht zijn op het voorkomen van zeggekorfslak.De soort is aangetroffen op 22 van de 212 onderzochte locaties.Alle locaties waar de soort gevonden is liggen in twee deelgebieden: de eendenkooi in het Habitatrichtlijngebied Langstraat en de omgeving van de Zevenbansche Boezem en de nabijgelegen delen van de Bak­kerskil.In beide gevallen zijn de populaties voldoende groot wat betreft aantallen en oppervlak om op lange termijn levensvatbaar te blijven.In beide gebieden zijn er goede mogelijkheden om de populaties uit te breiden.Bij Langstraat gaat het daarbij om kleine aanpassingen in het beheer waarbij een deel van de sloten of vaarten rondom de eendenkooi minder vaak gemaaid en geschoond worden en het hooghouden van het waterpeil in de zomer zodat de broekbossen jaarrond plasdras staan.Bij Zevenbansche Boezem/Bakkerskil gaat het om het uitrasteren van enkele oevers rondom Fort Bakkerskil en het aanleggen van enkele stroken natuurvriendelijke oever langs de noordelijke delen van de Bakkerskil. Naast de zeggekorfslak zijn tijdens dit onderzoek 42 andere soorten land- en zoet­waterslakken aangetroffen waarvan er negen op de rode lijst staan. 
  Downloaden
         

 

 

 

 

  Reemer, M. & Th. Peeters 2016
Bijen en graafwespen van het Hulshorsterzand
EIS2016-16, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp.

In 2007 is het Hulshorsterzand onderzocht op bijen en graafwespen. Sindsdien hebben er in het gebied grootschalige werkzaamheden plaatsgevonden om de dynamiek van het stuifzand te herstellen. Om de invloed van deze werkzaamheden op de bijen- en graafwespenfauna te onderzoeken, is de inventaristatie in 2016 herhaald. De gebruikte methode was in beide jaren gelijk, met het verschil dat er in 2016 ook een voorjaarsronde is uitgevoerd. De resultaten van die voorjaarsronde zijn in deze rapportage niet in de vergelijking betrokken. In 2016 zijn in totaal 33 soorten bijen en 25 soorten graafwespen gevonden in het Hulshorsterzand. Met weglating van de resultaten van de voorjaarsronde in 2016 betekent dit voor de bijen in vergelijking met 2007 een toename van 15 naar 29 soorten. Voor de graafwespen laat het soortenaantal geen overduidelijke groei zien: van 22 in 2007 naar 25 in 2016. Een verklaring voor de toegenomen bijenrijkdom zou kunnen liggen in een toegenomen bloemenrijkdom in het terrein. Er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikaar over de bloemenrijkdom, maar de indruk bestaat dat er in 2016 grotere oppervlakten met bloeiende blauwe en rode bosbes aanwezig waren dan in 2007. Ook bloeiden er vermoedelijk meer zandblauwtjes. Zowel op de bosbessen als op de zandblauwtjes zijn veel verschillende soorten bijen aangetroffen. Mogelijke verklaringen voor de hogere bloemenrijkdom zijn de natte zomer van 2016 en de recente invoer van schapenbegrazing. Bijzonderheden onder de aangetroffen bijen zijn de heidezandbij Andrena fuscipes, de bosbesbij A. lapponica, de veenhommel Bombus jonellus, de grote veldhommel B. magnus en de kortsprietgroefbij Lasioglossum brevicorne. De soortenlijst van de graafwespen telt twee zeer zeldzame soorten: Miscophus spurius en Oxybelus quattuordecimnotatus. Beide soorten leven in warme, droge zandgebieden, waarbij M. spurius een echte stuifzandspecialist is.

  Downloaden
         
    Stip, A. & J.T. Smit 2016
Tussenrapportage monitoring ANLB Noord-Brabant 2016
EIS2016-15, Vlinderstichting, 8pp.
In een meerjarige pilot in drie gebieden in de provincie Noord-Brabant wordt beheermonitoring voor het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLB) uitgevoerd. Deze tussenrapportage beschrijft de procesresultaten van het eerste jaar van monitoring (2016) van de bijen, zweefvliegen en dagvlinders, samengevat onder de term ‘bestuivers’. Bestuivers vallen noch onder de provinciale doelsoorten, noch onder de landelijk prioritaire doelsoorten van het ANLB in Noord-Brabant.

 

 

  Downloaden
         

 

  Smit, J.T. 2016
Bestuiversmonitoring akkerranden Hoekse Waard
EIS2016-14, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp.

Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring van akkerranden in de Hoekse Waard.Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen.
Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen.Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht.Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.
Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleiding en begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit.

  Niet openbaar
         

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. & F. van der Meer 2016
Inventarisatie van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld bij Natuurmonumenten
EIS2016-13, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 48 pp + bijlagen
In 2016 heeft EIS kenniscentrum Insecten een inventarisatie uitgevoerd van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld op verzoek van Natuurmonumenten. Hierbij zijn 10 deelgebieden geïnventariseerd die in 2000 ook zijn onderzocht, daarnaast zijn nog 5 aanvullende deelgebieden meegenomen. Het doel was om de diversiteit van het gebied in kaart te brengen, en in mindere mate een vergelijking te trekken met de resultaten van de vorige inventarisatie. Aanvullend werd gevraagd om een analyse van de eventuele impact van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen. Het Dwingelderveld heeft een rijke en bijzondere bijenfauna. Tijdens de inventarisatie zijn maar liefst 87 soorten wilde bijen aangetroffen. De meest bijzondere zijn: tormentilzandbij Andrena tarsata (Rode Lijst: ernstig bedreigd), heidehommel Bombus humilis (Rode Lijst: bedreigd) en de zeldzame zadeldwergzandbij Andrena falsifica. Daarnaast zijn nog de volgende bijzondere soorten aangetroffen, allemaal in de categorie bedreigd; kruiskruidzandbij Andrena denticulata, bruinsprietwespbij Nomada fuscicornis, sporkehoutzandbij Andrena fulvida en de volgende soorten die allemaal in de categorie kwetsbaar staan; donkere wilgenzandbij Andrena apicata, heidezandbij A. fuscipes, variabele zandbij A. varians, veenhommel Bombus jonellus, ranonkelbij Chelostoma florisomne, geelschouderwespbij Nomada ferruginata, smalbandwespbij N.  goodeniana, roodharige wespbij N. lathburiana, vroege wespbij N. leucophthalma en gehoornde metselbij Osmia cornuta. Verder nog een soort uit de categorie gevoelig; brilmaskerbij Hyalaeus dilatatus en de zeldzame Rinks maskerbij H. rinki. Drie karakteristieke soorten die in eerdere jaren en ook tijdens de vorige inventarisatie wel zijn waargenomen zijn dit jaar niet aangetroffen: Noordelijk klaverzandbij Andrena intermedia (Rode Lijst: gevoelig), heidekegelbij Coelioxys conica (Rode Lijst: bedreigd) en ericabij Megachile analis (Rode Lijst: kwetsbaar). Mogelijk is dat te wijten aan het slechte weer in de zomer, maar het is ook mogelijk dat de soorten inmiddels verdwenen zijn.In dit rapport worden de verschillende deelgebieden afzonderlijk besproken. Waarbij de bijzondere soorten worden vermeld en, indien relevant, een vergelijking wordt gemaakt met de vorige inventarisatie, tevens worden eventuele knelpunten benoemd en suggesties gegeven voor het beheer.Er is een analyse gemaakt van de mogelijke impact van de geplaatste honingbijenkasten op de wilde bijenfauna. Hierbij is inzichtelijk gemaakt hoe ver de reikwijdte is van de verschillende punten waarop bijenkasten staan, en waar die eventueel het beste verplaatst kunnen worden.Als laatste worden kort en enkele beheeraanbevelingen gegeven aan de hand van de twee aspecten die van belang zijn voor wilde bijen: nestgelegenheid en voedselbeschikbaarheid.Voor vier soorten geldt dat de provincie Drenthe een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor hun voortbestaan in Nederland aangezien deze soorten vrijwel uitsluitend nog in deze provincie voorkomen en waarbij het Dwingelderveld een sleutelpositie inneemt: tormentilzandbij, heidehommel, zadeldwergzandbij en donkere klaverzandbij (welke dit jaar niet is aangetroffen).
  Downloaden
         

 

 

 

 

 

  Smit, J.T., J. Bouwman & R. Leijs 2016
Beheeradvies locatie eikenzandbij Berg en Dal
EIS2016-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden en Cooperatie Unie van Bosgroepen, Ede, 11 pp.

In 1975 werd een uitzonderlijk grote populatie van de eikenzandbij Andrena ferox ontdekt in een weiland bij Berg en Dal (fig.1).Van deze zeer zeldzame soort waren tot dan toe slechts een handjevol waarnemingen bekend uit Zuid-Limburg en nog niet eerder was een voortplantingspopulatie vastgesteld, ook niet in het buitenland waar het eveneens een zeer zeldzame soort is. De grootte van de populatie in Berg en Dal werd in der tijd geschat op duizenden exemplaren (mogelijk 15.000, Leijs 1986).Dit is uitzonderlijk groot, andere populaties die sindsdien zijn gevonden bevatten vermoedelijk hooguit enkele tientallen exemplaren.
De eikenzandbij staat op de Nederlandse Rode Lijst in de categorie gevoelig (Peeters & Reemer 2003), wat voornamelijk veroorzaakt wordt door zijn zeldzaamheid. Om precies dezelfde reden staat de soort als ‘data deficient’ te boek in de Europese Rode Lijst (Nieto et al.2014).De populatie bij Berg en Dal is in ieder geval tot het jaar 2000 aanwezig geweest en tot voor kort de enige bekende Nederlandse populatie. Omdat de eikenzandbij niet wettelijke beschermd is, ze volgens de Rode Lijst-criteria niet ernstig bedreigd is en de populatie zich op particulier terrein bevindt in plaats van in een natuurgebied, valt ze buiten de reguliere natuurbeschermingsmaatregelen. Vanwege de grote zeldzaamheid en het vrijwel uitsluitend voorkomen in de provincie Gelderland heeft de provincie de soort aangemerkt als prioritair.
Tijdens dit onderzoek is de locatie bezocht om vast te stellen of de soort nog aanwezig is en om beheermaatregelen te formuleren voor een bij-vriendelijk beheer met als doel het bevorderen van de eikenzandbij alsmede de andere bijzondere bijensoorten die in dit gebied aanwezig zijn. Tevens is de recent ontdekte populatie in Zuid-Limburg bezocht om beide gebieden met elkaar te kunnen vergelijken en beter zicht te krijgen op de randvoorwaarden voor het voorkomen van de eikenzandbij.  

  Downloaden
         

 

  

 

 

 

 

 

  Noordijk, J., E. de Bree, R. Kleukers & M. Reemer 2016
Bestuivers in appelboomgaarden met milieukeur
EIS2016-11, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 14 pp.

Appelboomgaarden met Milieukeur onderscheiden zich van gangbare boomgaarden doordat zij het milieu minder zwaar belasten, bijvoorbeeld door een strenger beleid ten aanzien van bestrijdingsmiddelen. Ook wordt rekening gehouden met de biodiversiteit, bijvoorbeeld door de aanleg van bloemstroken, en de hoop is dat bestuivende insecten hiervan profiteren. Deze verwachting was onderwerp van een klein onderzoek in vijf boomgaarden in de provincie Utrecht in 2016. In vijf appelboomgaarden met Milieukeur in de omgeving van Houten werden in het voorjaar van 2016 tijdens de appelbloei bemonsteringen uitgevoerd van bijen en zweefvliegen. De methode is vergelijkbaar met die van een onderzoek in 2013 in boomgaarden in dezelfde regio (De Groot et al. 2015). Hierdoor kunnen de resultaten uit beide jaren enigszins met elkaar worden vergeleken, zodat een indruk verkregen wordt van verschillen in bestuiversfauna tussen boomgaarden met Milieukeur en gangbare boomgaarden. Ook zijn naast de boomgaard ingezaaide bloemstroken geïnventariseerd op de bestuiversfauna. Dit is pas in augustus gedaan, omdat de stroken eerder nog niet bloeiden. In totaal zijn tijdens het onderzoek 13 soorten bijen en 22 soorten zweefvliegen aangetroffen. Hiervan zijn 10 soorten bijen en 11 soorten zweefvliegen in de boomgaarden gevonden, en vier soorten bijen en 17 soorten zweefvliegen in de bloemstroken. De resultaten uit 2016 zijn vergeleken met die van een vergelijkbaar onderzoek in 2013. Hierbij zijn geen significante verschillen gevonden in aantallen soorten en aantallen exemplaren tussen de Milieukeur-boomgaarden uit 2016 en de gangbare boomgaarden uit 2013. Uit de gevonden resultaten blijkt geen positieve invloed van de Milieukeur-maatregelen op de bestuiversfauna van de boomgaarden. Hier zijn twee vermoedelijk twee verklaringen voor. De eerste is dat het omringende landschap rond de boomgaarden niet erg ‘bestuiversvriendelijk’ is. Het is vrij eenvormig en bevat weinig natuurlijke habitat voor bijen en zweefvliegen. De tweede verklaring is dat de aangelegde bloemstroken pas in augustus bloeien. Dit betekent dat bestuivers tussen de appelbloei in april en de bloei van de bloemstrook in augustus elders hun voedsel moeten zoeken. De omgeving van de boomgaarden is verder weinig bloemrijk, dus de populaties van bestuivers hebben hier moeite om te overleven. Er zijn verschillende manieren om de omstandigheden voor bestuivende insecten rond de boomgaarden te verbeteren. Deze richten zich enerzijds op het stimuleren van nestelgelegenheid voor wilde bijen, anderzijds op het waarborgen van een continu voedselaanbod (bloemen) tussen april en september. In de discussie worden hier tips voor gegeven.

  Downloaden
         
    Veraghtert W., Alderweireldt M., Bosmans, R., Jacobs M., Pollet M., Severijns N., Sleeuwaert T. &.Verhaeghe F. 2016.
Inventarisatie van de biodiversiteit in Bos t'Ename
EIS2016-10, Rapport Natuurpunt Studie, Mechelen
Bos t’Ename kent reeds een lange traditie op vlak van natuurstudie. Desondanks waren er tot voor kort grotekennishiaten. Met dit project wordt voor het eerst getracht een zo volledig mogelijk beeld van de biodiversiteitin het gebied te krijgen. Hiervoor werden specialisten uit binnen‐ en buitenland ingezet.Dit rapport bundelt de onderzoeksresultaten voor 10 soortgroepen. Deze studie legt de basis voor een nieuwepublicatie over Bos t’Ename. Diepgaande analyses waren niet het onderwerp van deze studie‐opdracht. 
  Downloaden
         

 

 

 

 

Colijn, E., J. Noordijk & Th. Heijerman 2016
De vermiljoenkever in Noord-Brabant.
EIS2016-09, EIS Kenniscentrum Insecten Leiden, 27 pp.
In 2012 werd de vermiljoenkever
Cucujus cinnaberinus voor het eerst aangetroffen in Nederland. De vermiljoenkever geniet bescherming op Europees niveau via de Ha­bitatrichtlijn. Voor de start van dit project was de vermiljoenkever alleen bekend van één locatie. In Noord-Brabant liggen enkele bosgebie­den die geschikt lijken als leefgebied voor de vermiljoenkever. In het kader van het project De vermiljoenkever in Noord-Brabant zijn deze gebieden – in totaal 58 km-hokken – in 2015 bezocht en onderzocht op het voorkomen van de soort. Er zijn twee nieuwe populaties ontdekt.  In 2016 is door middel van een aanvullende inventarisatiemethode met voor dit project aangepaste azijnzuurvallen onderzoek gedaan. Hierbij werden ‘traditionele’ azijnzuurvallen extra uitgerust met α-pineen. Deze inventarisatiemethode bleek niet zeer geschikt. Zowel de veldinventarisatie als het onderzoek met de azijnzuurvallen leverde wel belangrijke inzichten in de doodhoutkeverfauna van de onderzochte bossen in Noord-Brabant. Er werden twee keversoorten aangetroffen die nog niet voor Neder­land zijn gemeld, plus zeven soorten die nog niet eerder voor de provincie Noord- Brabant werden gemeld. Knelpunten bij het beleid voor en beheer van de strikt beschermde vermiljoenkever zijn met name de onbekendheid van de soort bij de terreineigenaren en het ontbre­ken van detailinformatie over het voorkomen. Hierdoor zal plaatselijk de wettelijke bescherming in de knel komen.

 
  Niet openbaar

       

 

 

 

 

 

  Reemer, M. 2016
Bijen en zweefvliegen op bedrijventerrein Grote Polder.
EIS2016-08, EIS Kenniscentrum Insecten Leiden, 26 pp.

In het kader van het Groene Cirkels Bijenlandschap slaan de Gemeente Zoeterwoude en enkele lokale bedrijven de handen ineen om bedrijventerrein Grote Polder in Zoeterwoude- Rijndijk bijvriendelijk in te richten. Om vast te kunnen stellen welk effect de te nemen maatregelen hebben op de bestuiversfauna, is in 2016 een nulmeting uitgevoerd. In drie monitoringsrondes is geïnventariseerd welke soorten bijen en zweefvliegen er op het bedrijventerrein voorkomen. Er zijn in totaal 29 soorten bijen en 38 soorten zweefvliegen gevonden. De twee meest soortenrijke locaties, een bouwkavel aan de westkant en een parkachtige strook aan de noordkant, liggen eigenlijk buiten het bedrijventerrein. Met aftrek van de soorten ie uitsluitend op deze twee locaties zijn aangetroffen, zou de soortenlijst slechts 18 soorten bijen en 20 soorten zweefvliegen tellen. Het bedrijventerrein zelf is dus arm aan soorten. De meest opvallende vondst is die van een vrouwtje van de ereprijszandbij Andrena labiata op locatie Noordrand. Deze soort is in Zuid-Holland buiten de duinen nog bijna nooit gevonden. Het is onduidelijk in hoeverre het een verdwaald exemplaar betreft of dat er een populatie in de buurt leeft. Er is in de Grote Polder veel ruimte voor verbetering van het leefgebied voor bijen, zweefvliegen en andere biodiversiteit. Hiertoe zijn reeds verschillende adviezen opgesteld en er is een uitgebreid ontwerp voor een meer natuurvriendelijke inrichting. Naar verwachting zal de uitvoer van dit ontwerp zorgen voor een soortenrijkere bijen- en zweefvliegenfauna. Dit rapport besluit met enkele aanbevelingen die in het huidige inrichtingsontwerp onderbelicht zijn. Deze betreffen met name het maaibeheer van de grasstroken (zoals de middenberm) en de beschikbaarheid van nestelgelegenheid voor zowel boven- als ondergronds nestelende bijen. Ook worden specifiek voor de ereprijszandbij aanbevelingen gedaan, omdat de Gemeente Zoeterwoude met deze bijensoort een mooie primeur heeft in de regio. 

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

Reemer, M. 2016
Bijen en zweefvliegen in het Leidsche Singelpark: nulmeting 2015-2016.
EIS2016-07, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 23 pp.
De gemeente Leiden werkt aan de inrichting van een ringvormig stadspark langs de singels rond de oude binnenstad. In dit toekomstige Singelpark worden bestaande parken deels heringericht en met elkaar verbonden door nieuwe groene infrastructuur. De Gemeente wil biodiversiteit in het algemeen en bijen in het bijzonder nadrukkelijk een plek geven in dit Singelpark. Hiertoe worden maatregelen genomen in inrichting en beheer. Om het effect van de herinrichting van het Singelpark op de bijen en andere bestuivende insecten te meten, is in 2015 begonnen met een monitoring van bijen en zweefvliegen, twee belangrijke groepen bestuivende insecten. In 2015 en 2016 is een nulmeting uitgevoerd, die over enkele jaren gevolg wordt door een herhaling. Door beide metingen met elkaar te vergelijken, krijgt men een beeld van de veranderingen die hebben plaatsgevonden in de bestuiversfauna. Tijdens drie monitoringsrondes in 2015 en 2016 zijn 10 locaties in het toekomstige Singelpark onderzocht op bijen en zweefvliegen. Er zijn in totaal 46 soorten bijen en 35 soorten zweefvliegen aangetroffen. Begraafplaats Groenesteeg en de Kweektuin van het Singelpark bij het Centraal Station bleken de meest soortenrijke locaties. De vaakst aangetroffen bij is de honingbij, die op alle locaties veel voorkomt. Dit is niet verwonderlijk, aangezien op diverse plekken in de stad bijenkasten van imkers geplaatst zijn. De honingbij kan dan ook niet tot de wilde bijenfauna van Leiden gerekend worden. Onder de wilde bijensoorten zijn de akkerhommel, aardhommel en steenhommel het algemeenst, gevolgd door de gewone sachembij, de gewone geurgroefbij de gewone franjegroefbij en de witbaardzandbij. De meest bijzondere bijensoorten die zijn gevonden, zijn de roodsprietwespbij en de lichte wilgenzandbij. De meest gewone zweefvliegensoorten in het Singelpark zijn de blinde bij en de snorzweefvlieg. De meest bijzondere zweefvliegensoorten zijn de brede bandzweefvlieg en de scheefvlek-korsetzweefvlieg. Per locatie worden de resultaten besproken en hier en daar worden verdere aanbevelingen voor inrichting en beheer gegeven, in aanvulling op een eerder adviesdocument van Reemer & Snep (2015).

Na afloop van de monitoring en vlak voor de afronding van dit rapport is in de Kweektuin een gedoornde slakkenhuisbij gevonden. Een zeldzame soort, die alleen bekend is uit een klein deel van de duinen en uit Zuid-Limburg. 

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. 2016
Analyse karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta
EIS2016-06, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 65 pp.

EIS heeft een eenvoudige analyse uitgevoerd naar karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta.Hiervoor zijn diverse databestanden van een grote verschei­denheid aan organismen geanalyseerd, uiteenlopend van planten, zoogieren, vis­sen en bijen tot bloemdieren, vliegen, holtedieren en nog veel meer.
Per soort is er gekeken naar het aantal kilometerhokken waarin de soort is aange­troffen sinds 1999 en hoe groot het percentage daarvan is dat in de Delta ligt.Op basis van deze percentages is een selectie gemaakt van maximaal 5 soorten die over het algemeen herkenbaar zijn, een duidelijke biotoop hebben en typische zijn voor de Delta.Deze zijn verder besproken.
Al met al worden 23 groepen en 75 soorten behandeld die in zekere zin deels af­hankelijk zijn van het Deltagebied, dit loopt uiteen van soorten die uitsluitend aan kwelders gebonden zijn (zoals bijvoorbeeld blauw kweldergras en de kwelder-gifoogdaas) tot soorten typisch van de hogere delen van de schorren en kwelder (zoals bijvoorbeeld de schorzijdebij en zijn parasiet de schorviltbij ofMelieria picta) tot soorten die sterk afhankelijk zijn van het brakke tot zoute water (zoals bijvoorbeeld Harders of de spiering of het kustplatvoetje).
Er zijn diverse factoren die een rol spelen waarom bepaalde soorten (grotendeels) beperkt zijn tot de Delta.Voor een deel van de soorten zal het een combinatie aan factoren zijn, maar samenvattend zijn ze onder te verdelen in de volgende catego­rieën, in de conclusie (p.62) worden per categorie de verschillende behandelde soorten vermeld:

- Aanwezigheid van brak of zout water 
- Brakke of zoute kwel 
- Getijden invloeden 
- Noordwest grens areaal 
- Aanwezigheid kustduinen 
- Aanwezigheid bloemdijken (bloemrijke graslanden)  

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Reemer, M., I. Raemakers & T. Faasen 2016
De bijen van Noord-Brabant: trends, prioritaire soorten en beheertypen
EIS2016-05, EIS Kenniscentrum Insecten & Ecologica, Leiden 33pp + bijlagen.

Deze rapportage geeft inzicht in de wilde-bijenfauna van Noord-Brabant. Vragen die aan bod komen zijn: welke bijensoorten komen er voor, welke gaan er voor- en welke achteruit? Voor welke soorten heeft deze provincie een speciaal belang en welke kunnen er als ’prioritair’gelden? Welke biotopen (volgens het systeem van beheertypen) zijn belangrijk voor de Brabantse wilde bijen? Welke lacunes zijn er in de Brabantse bijenkennis? Welke soorten en beheertypen komen in aanmerking voor monitoring?

Een deel van de vragen wordt beantwoord aan de hand van het databestand van de Nederlandse bijen van EIS Kenniscentrum Insecten. De overige vragen worden beantwoord vanuit de expertise van de auteurs. Er zijn in Noord-Brabant 280 soorten wilde bijen waargenomen. Hiervan zijn er 127 stabiel of toegenomen, 89 afgenomen en 64 verdwenen uit de provincie. Per soort is berekend welk aandeel van de Nederlandse vindplaatsen in Brabant ligt. De soorten waarvan dit ‘relatieve belang’ op minstens 20% ligt, komen in aanmerking als prioritaire soort voor Noord-Brabant. Aanvullende criteria voor deze kwalificatie zijn dat de soort sterk afgenomen en nu zeldzaam is. Op basis van andere soortspecifieke afwegingen zijn nog enkele soorten afgevallen, waarna een lijst van minimaal 14 bijensoorten overblijft die in Brabant als prioritair kunnen gelden. Hier kunnen, op basis van door de Provincie te maken afgwegingen, nog 10 soorten koekoeksbijen en 13 landelijk bedreigde soorten aan toegevoegd worden, waarmee het aantal prioritaire soorten maximaal op 37 zou komen. Op basis van de aantallen kenmerkende en prioritaire bijensoorten kunnen de volgende beheertypen in Brabant als meest belangrijk worden beschouwd: vochtige heide (N06.04), droge heide (N07.01), stuifzand (N07.02), nat schraalland (N10.01), vochtig hooiland (N10.02) en droog schraalland (N11.01). Ook de volgende beheertypen zijn van belang, al neemt Noord-Brabant wat deze typen betreft landelijk geen bijzondere plaats in: bloemdijk (N12.01), kruiden- en faunarijk grasland (N12.02), glanshaverhooiland (N12.03), ruigteveld (N12.06) en voedselarme bossen (N15.02). De lijst met recent uit Noord-Brabant verdwenen bijensoorten bestaat vooral uit soorten van (hei-)schrale graslanden en glanshaverhooilanden. De perspectieven voor soorten van glanshaverhooilanden worden gunstig ingeschat, gezien positieve ervaringen met deze biotoop na gebiedsherinrichtingen. Voor soorten van (hei-)schrale graslanden lijkt herstel verder weg, met name vanwege de alomtegenwoordige gevolgen van verzuring. Slecht onderzochte delen van Noord-Brabant zijn vooral de delen met veel grootschalige landbouw, zoals het deel ten westen van Etten-Leur, het Land van Altena en de streek rond Oss. Er zijn echter ook diverse natuurrijke streken waaruit weinig bijengegevens bekend zijn, zoals de Kempen. Wat de beheertypen betreft geldt dat geen enkeltype provinciebreed goed is onderzocht. Met name beheertypen die in grote oppervlaktenvoorkomen of onderdeel uitmaken van grote natuurterreinen zijn hier en daar wel goed onderzocht. Beheertypen die in Noord-Brabant alleen door kleine en versnipperde gebieden zijn vertegenwoordigd, zoals enkele belangrijke typen graslanden, zijn nog nauwelijks gericht onderzocht. Met betrekking tot monitoring van bijzondere/bedreigde/prioritaire soorten is de belangrijkste boodschap: houd het zo simpel mogelijk. Liever wat meer locaties onderzoeken op aan- of afwezigheid van een select groepje karakteristieke soorten, dan onderzoek in minder gebieden naar alle soorten en/of kwantitatieve ontwikkelingen in populatieomvang. Voor het volgen van de trends in de gehele Brabantse bijenfauna is een veel grootschaliger opzet nodig, waarbij op een groot aantal locaties alle soorten worden gemonitord. Per locatie zal slechts bij een zeer groot aantal bezoeken het werkelijk voorkomende aantal soorten benaderd kunnen worden. Dit vergt een grote tijdsinvestering, dus de haalbaarheid hiervan is twijfelachtig. Misschien is ook voor de provinciebrede monitoring een opzet aan te raden waarbij per beheertype een selecte groep karakteristieke soorten gevolgd wordt. Deze monitoring richt zich dan niet alleen op de meest belangrijke natuurbeheertypen, aar ook op de overige, inclusief stedelijk en agrarisch gebied. Naar de karakteristieke soorten kan gericht gezocht worden, zodat de trefkans groter is en de resultaten daadwerkelijke trends weerspiegelen. Daarnaast worden ook ‘toevallig aangetroffen’ andere soorten genoteerd, maar deze gegevens zullen niet bruikbaar zijn om iets over de kwaliteit van het beheertype te zeggen.

  Downloaden
         
   

Colijn, E.J. & A.J. van Loon 2016
De biodiversiteit van het Merkske
EIS2016_004, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 116 pp.
In 2015 werd in het Merkske een succesvol 1000-soortenproject gehouden. Tijdens diverse soortgroepgerichte excursies werd de biodiversiteit in het grensoverschrijdende natuurgebied in beeld gebracht. In totaal werden 3389 soorten aangetroffen Daarmee werd het hoogste aantal soorten in de geschiedenis van de 1000-soortenprojecten in Nederland bereikt. Onder de waargenomen soorten bevonden zich één soort vlieg en drie soorten kevers die nieuw zijn voor de Nederlandse fauna en elders zullen worden gepubliceerd. Dit artikel vat de resultaten van het project kort samen.

  Downloaden
         
   

Koese, B., V. Kalkman & A. Boesveld 2016

Fauna kartering ongewervelden Nieuwkoops plassengebied. Typische soorten en soorten van de habitatrichtlijn. 

EIS2016_003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 28 pp. 

In het najaar van 2015 is het Nieuwkoops plassengebied onderzocht op het voorkomen van een aantal ongewervelden. Het gaat om drie soorten die zijn opgenomen op bijlage II en IV van de habitatrichtlijn (gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren en zeggekorfslak) en vijf soorten die zijn aangewezen als typische soort voor habitattypen die binnen de Nieuwkoopse plassen aanwezig zijn en worden gebruikt als kwaliteitsindicator. De typische soorten zijn de schietmotten Anabolia brevipennis, Limnephilus incisus en Hydroptila pulchricornis, de eendagsvlieg Caenis lactea, en de platworm schele engerd.

Uit onderzoek in 2015 blijkt dat het goed gaat met de gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoorn. De zeggekorfslak is zeldzaam en ndreigt te verdwijnen van de enige nog bekende locatie. De typische soorten zijn in 2015 niet aangetroffen in het gebied. Op basis van archief- en literatuuronderzoek is het aannemelijk dat de voor veenmosrietlanden kenmerkende schietmot L. incisus nog voorkomt in natte heide en veenmosrietlanden in het oostelijke plassengebied.

  Downloaden
         

 

 

  Heijerman, Th. & J. Noordijk 2016
Monochamus monitoring 2015: Inventarisatie van zwarte den-opstanden in Hoord-Holland
EIS2016-002, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 20 pp, plus bijlagen

Dit rapport behandelt de onderzoeksopzet en de resultaten van het zevende jaar waarin het voorkomen van boktorren van het genus Monochamus (en het daaraan gerelateerde het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus) is geïnventariseerd met behulp van azijnzuurvallen. Dit jaar ging de aandacht uit naar opstanden van zwarte den in de duinen van Noord-Holland. Ook op risicolocaties verspreid over het land heeft weer een aantal vallen gehangen.

Op een risicolocatie in Nuenen, werd een exemplaar van Monochamus galloprovincialis gevangen, waarin geen B. xylophilus is aangetroffen. In totaal werden er met de 24 vallen in de duinbossen 5 soorten boktorren en 14 snuitkevers gevangen en gedetermineerd. Uit de 30 vallen van de risicolocaties werden 11 soorten boktorren, 49 snuitkevers, 1 boorkever en 2 prachtkevers gevangen en gedetermineerd. Het onderzoek leverde één nog niet eerder in Nederland gevangen (potentieel invasieve) boktorexoot op, van een risicolocatie te Nuenen. Ook werd een aantal andere exotische keversoorten in de vallen aangetroffen, waarvan enkele ook (potentieel) invasief zijn.

In de Schoorlse Duinen bleken de vraatsporen van M. galloprovincialis goed te vinden en herkennen, en dit lijkt een bruikbare methode om jaarrond te kunnen inventariseren en sommige veldlocaties maar één keer te hoeven bezoeken. 

 
  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. 2016
Vliegend hert Springendal en Dal van de Mosbeek, beheerplan 2016-2020.
EIS2016-01, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 93 pp.

Deze rapportage is uitgevoerd in het kader van het N2000 gebiedsproces Springendal – Dal van de Mosbeek. Het gebiedsproces heeft als doel om de stikstofgevoelige habitats en habitatsoorten in het gebied te beschermen, te behouden en te versterken. Naast habitats als alluviale bossen en droge heide betreft dit ook een aantal soorten. Deze gebiedsuitwerking betreft de samenwerking tussen de terreinbeheerders Landschap Overijssel, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, waterschap Vechtstromen, Noaberkracht, provincie Overijssel en LTO Noord. Het vliegend hert komt van oudsher voor in de omgeving van Mander. De popula- ties bevinden zich voornamelijk in het westelijke deel van het Natura-2000 gebied Springendal en Dal van de Mosbeek, met enkele populaties daarbuiten, zoals rond het dorp Vasse. Hezingen lijkt min of meer de oostgrens van het natuurlijke verspreidingsgebied aan te geven en ten oosten van het brongebied van de Mosbeek zijn geen waarnemingen van het vliegend hert bekend. De uitgevoerde maatregelen uit het vorige beheerplan (Smit & Krekels 2008) beginnen hun vruchten af te werpen, er is een duidelijk verdichting van het aantal waarnemingen ronde de kernpopulaties te zien, evenals een voorzichtige uitbreiding vanuit deze kernpopulaties. Het verdient aanbeveling de maatregelen zoals deze in het vorige plan zijn aangegeven voort te zetten, zeker waar het het onderhoud van de diverse eiken houtwallen betreft. Bij de herinrichting van de grote Manderheide, zoals voorgesteld in het streefbeeld, dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met het vliegend hert. In het streefbeeld worden de oude boskernen behouden, evenals het akkercomplex inclusief de bijbehorende houtwallen in het noordoosten van het gebied (hier onderdeel van het deelgebied Manderstreu) en ook waardevolle groepen oude bomen worden behouden. Dit alleen is voor het vliegend hert vermoedelijk niet voldoende. Al deze geschikte (potentiële) voortplantingsgebieden zouden idealiter ook onderling verbonden moeten worden, omdat het vliegend hert lijnvormige elementen gebruikt om zich langs te verplaatsen, open gebied vermijden ze het liefst. De grote hoeveelheid aan kleine houtwallen die verspreid over het hele terrein voorkomen zijn uitermate geschikt om al deze gebieden met elkaar te verbinden, waarmee tevens een stukje cultuurhistorie bewaard blijft. Een andere zorg is de isolatie van de populaties buiten het N2000 gebied, zoals in het dorp Vasse, maar ook in het tussenliggende gebied tussen Mander en Vas- se. Groot probleem hier is het gebrek aan houtwallen. Deze zijn in de loop van de tijd verdwenen of beperkt en versnipperd bewaard gebleven, zoals ook al in het vorige beheerplan aangegeven. Dit is een belangrijke beperking voor het vliegend hert, aangezien deze vrijwel uitsluitend lijnvormige elementen gebruiken om zich langs te verplaatsen. Daarnaast kunnen de houtwallen ook ingericht om zelf te dienen als voortplantingsgebied voor het vliegend hert.

  Downloaden
         








 



Oudere EIS-rapporten

         
         
    Reemer, M. & T. Peeters, 2013
Bijen in het centrale stuifzandgedeelte van de Loonse en Drunense Duinen
EIS2013-08, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden
De bijenfauna van het centrale stuifzandgedeelte van de Loonse en Drunense Duinen is in 2006 geïnventariseerd door EIS-Nederland. Sindsdien zijn hier in het kader van het LIFE-project Sand Dynamics in Inland Dunes diverse maatregelen uitgevoerd om het dynamiek van het stuifzand te herstellen, zoals grootschalige boskap, plagwerkzaamheden en schapenbegrazing. In 2013 heeft EIS in opdracht van Natuurmonumenten de inventarisatie herhaald, om zicht te krijgen op de effecten van de maatregelen op de bijenfauna. Deze rapportage doet verslag van de resultaten van de inventarisatie en vergelijkt deze met de resultaten uit 2006, alsmede met die van een eerdere inventarisatie in 1999/2000.
 
  Downloaden
    Henk Sierdsema, Robbert Wolf, André van Kleunen, Loes van den Bremer, Laurens Sparrius, John Smit, Adriaan Gmelig Meyling, Tim Termaat, Jan Kranenbarg, Hans Hollander & Ronald Zollinger 2015
Leefgebiedkaarten van de Gelderse Natura2000-gebieden.
SOVON 2015/67, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen 54 pp, plus bijlagen 
De provincie Gelderland heeft verzocht om leefgebiedkaarten op te stellen per Gelders Natura 2000 gebied, voor alle soorten waarvoor voor het betreffende gebied instandhoudingsdoelen gelden conform het aanwijzingsbesluit. De leefgebiedenkaarten gelden alleen voor de in het aanwijzingsbesluit opgenomen functie(s) voor de soort (zie bijlage 1). Het betreft geschikt leefgebied op basis van terreinkenmerken, onderverdeeld in de categorieën bezet en mogelijk bezet leefgebied op basis van verspreidingsgegevens. Vanuit deze Natura 2000 leefgebieden is tevens verzocht om voor de soorten waarvoor dat aan de orde is stikstofgevoelig PAS leefgebieden af te bakenen. De afbakening hiervan en methodiek hiervoor is gebaseerd op de beschrijvingen in de herstelstrategieën die in het kader van de PAS voor deze leefgebieden zijn opgesteld.
Voor de begrenzing van de Natura 2000 leefgebieden is een combinatie van habitatgeschiktheidkaarten (HSI, Habitat Suitability Index) en recente verspreidingsinformatie gebruikt. De HSI-kaarten geven aan waar op basis van omgevingskenmerken waarschijnlijk geschikt habitat voorkomt voor de betreffende soort. Deze HSI-kaarten worden vervolgens gecombineerd met verspreidingsinformatie om aan te geven waar het voorkomen actueel bekend is (bezet leefgebied).
Voor de begrenzing van de PAS leefgebieden is per leefgebiedtype (LG01 tot LG14) eerst afgebakend in welke terreingedeelten de terreinkenmerken overeenkomen met de beschrijving uit de herstelstrategie. Daarna is onderzocht in welke delen van dit potentiele PAS leefgebied geschikt leefgebied aanwezig is voor de soorten die in de herstelstrategie bij het betreffende LG-type worden genoemd. Het gaat daarbij alleen om delen van Natura 2000 gebieden waarin voor de betreffende soort een instandhoudingsdoelstelling geldt. De combinatie van potentieel PAS leefgebied en geschikt leefgebied van relevante soorten levert zo de afbakening van een PAS leefgebiedtype op. Gedeelten hiervan waarvoor van geen van de relevant soorten is vastgesteld dat het om bezet leefgebied gaat, worden als zoekgebied voor he PAS leefgebiedtype aangeduid.
  Downloaden
         
    Kalkman, V.J. 2015
SNL-faunakartering Langstraat: Dagvlinders en libellen
EIS2015-015, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 16 pp, plus bijlagen 
In 2014 en 2015 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van het object Langstraat van kavel NbrP 2-6 in de provincie Noord-Brabant Het gebied is in 2014 en 2015 in de periode half mei en half augustus twaalf maal bezocht voor dagvlinders, libellen en sprinkhanen. Van de hokken met faunarijke graslanden is 60% van de hokken tweemaal bezocht en 26% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 92% tweemaal bezocht en 6% eenmaal. In totaal zijn 20 soorten dagvlinders, 28 libellensoorten en 13 soorten sprinkhanen waargenomen. Van deze soorten staat alleen het groot dikkopje op de Rode lijst.
 
  Niet openbaar  
         
    Smit, J.T. 2015
SNL-faunakartering Vressel & Dommelbeemden: Dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS2015-014, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 25 pp, plus bijlagen In 2014 en 2015 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van de objecten Dommelbeemden en Vressel van kavel NbrP 2-7 in de provincie Noord-Brabant. De gebieden zijn tussen half mei en eind augustus negentien maal bezocht voor dagvlinders,libellen en sprinkhanen. Van de Dommelbeemden is van de hokken met faunarijke graslanden 71% van de hokken tweemaal bezocht en 26% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 96% tweemaal bezocht en 2% eenmaal. Van Vressel is van de hokken met faunarijke graslanden 100% van de hokken tweemaal bezocht. Van de overige hokken voor dagvlinders en libellen is 91% tweemaal bezocht en 2% eenmaal, en van de overige hokken voor dagvlinders en sprinkhanen is 100% tweemaal bezocht. In totaal zijn 25 soorten dagvlinders, 36 libellensoorten en 16 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staan het bruin blauwtje, het groot dikkopje, de speerwaterjuffer, de venwitsnuitlibel en de zompsprinkhaan op de Rode Lijst.
 
  Niet openbaar  
         
    Smit, J.T. 2015
SNL-faunakartering Overijssel 2014-2015, Traject IJssel Zwolle-Deventer: Dagvlinders en libellen
EIS2015-013, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 19 pp, plus bijlagen
In 2014 en 2015 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van het traject IJssel Zwolle-Deventer van kavel OVP 2-1 in de provincie Overijssel. Deze omvat de objecten (van noord naar zuid): Oldeneel, Windesheim, Molenpolder Oost, Wijhe buitenwaarden, Fortmmond, Duursche waarden, Hengforder waarden en Nijendal. De gebieden zijn tussen half mei en half augustus vierentwintig maal bezocht voor dagvlinders en libellen. Van de hokken met faunarijke graslanden is 64% van de hokken tweemaal bezocht en 25% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 92% tweemaal bezocht en 7% eenmaal. In totaal zijn 24 soorten dagvlinders, en 33 libellensoorten waargenomen. Daarvan staan het bruinblauwtje, het groot dikkopje en de gevlekte witsnuitlibel op de Rode lijst.
  Niet openbaar  
         
    Smit, J.T. 2015
SNL-faunakartering Overijssel 2014-2015, Traject IJssel Kampen-Zwolle: Dagvlinders en libellen
EIS2015-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 15 pp, + bijlagen
In 2014 en 2015 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van het traject IJssel Kampen-Zwolle van kavel OVP 2-1 in de provincie Overijssel. Deze omvat de objecten Zalk-Wilsum en Engelse werk. De gebieden zijn tussen half mei en half augustus vijftien maal bezocht voor dagvlinders en libellen. Van de hokken met faunarijke graslanden is 70% van de hokken tweemaal bezocht en 22% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 89% tweemaal bezocht en 9% eenmaal. In totaal zijn 18 soorten dagvlinders en 25 libellensoorten waargenomen. Daarvan staat alleen het groot dikkopje op de Rode Lijst.
 
  Niet openbaar  
         

 
  Smit, J.T. 2015
SNL-faunakartering Breugel: Dagvlinders en libellen
EIS2015-011, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 16 pp + bijlagen
In 2014 en 2015 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van het object Breugel van kavel NbrP 2-7 in de provincie Noord-Brabant. De gebieden zijn tussen half mei en half augustus zeventien maal bezocht voor dagvlinders en libellen. Sprinkhanen zijn niet specifiek onderzocht, maar aangetroffen Rode Lijst soorten zijn wel genoteerd. Van de hokken met faunarijke graslanden is 66% van de hokken tweemaal bezocht en 18% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 92% tweemaal bezocht en 6% eenmaal. In totaal zijn 23 soorten dagvlinders, 31 libellensoorten en 4 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staan alleen het groot dikkopje en de zompsprinkhaan op
de Rode Lijst.
 
  Niet openbaar
         
    Reemer, M. 2015
Bijen en zweefvliegen in het land van Wijk en Wouden: nulmeting 2015
EIS-2015-010, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 66 pp.
In 2013 is het project Bijenlandschap opgestart in het Land van Wijk en Wouden, deregio rond Leiden, Alphen aan den Rijn en Zoetermeer in Zuid-Holland. Doel van hetproject is het vergroten van de bloemen- en bijenrijkdom, teneinde de biodiversiteit,bestuiving en landschapsbeleving te vergroten. Vele partijen in de regio nemen hiertoemaatregelen in inrichting en beheer. Om te onderzoeken of deze maatregelen hetgewenste effect hebben op de wilde bijenfauna, wordt een monitoring uitgevoerd.In 2015 is de eerste inventarisatie (nulmeting) uitgevoerd en in 2018 wordt deze herhaald.De huidige rapportage bespreekt de resultaten van de nulmeting.In 2015 zijn 12 gebieden onderzocht, waarvan sommige zijn opgedeeld in deelgebieden.Alle gebieden zijn drie maal bezocht, in vroeg voorjaar, laat voorjaar enzomer. Ook zweefvliegen, net als bijen belangrijke bestuivers, zijn in de monitoringmeegenomen.In totaal zijn in 2015 in het Land van Wijk en Wouden 71 soorten bijen en 83 soortenzweefvliegen gevonden. Hier zijn verschillende bijzondere soorten bij, die inhet westen van het land zeldzaam zijn of zelfs op de Nederlandse Rode Lijst staan,zoals de weidebij Andrena gravida, de asbij Andrena cineraria, de distelbehangersbijMegachile ligniseca, de kleine tuinmaskerbij Hylaeus pictipes en de gewone tubebijStelis breviuscula.De resultaten worden per gebied besproken. Adviezen voor inrichting en beheerworden slechts beperkt gegeven, omdat hierin vaak al is voorzien door de Bijenhelpdeskbinnen het project Groene Cirkels. 
  Downloaden
         
    Smit, J.T., J. Noordijk & J. Smit 2015
Insecten van steilranden op de Sallandse Heuvelrug
EIS-2015-08, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 16 pp.
Het gaat slecht met de heidefauna. Het systeem heeft te kampen met een verstoord evenwicht van de voedingsstoffen. Hierdoor worden planten minder aantrekkelijk voor veel insecten. Het gevolg is dat deze dieren en insecteneters het moeilijk hebben en zelfs aan het verdwijnen zijn. Om deze achteruitgang te remmen heeft Natuurmonumenten op de Sallandse Heuvelrug diverse maatregelen uitgevoerd ten behoeve van insecten, waaronder het aanleggen van een groot aantal steilrandjes voor extra nestgelegeheid voor onder andere bijen en graafwespen. 
EIS Kenniscentrum Insecten heeft zes van deze steilranden in 2015 onderzocht, niet alleen op bijen maar voor het eerst ook op graafwespen en diverse andere insectengroepen. In totaal zijn er 73 soorten insecten aangetroffen, waaronder 15 soorten bijen en 14 soorten graafwespen. Hieronder zijn diverse zeldzame tot zeer zeldzame soorten aangetroffen. De spectaculairste vondst was die van de gele tubebij Stelis signata, Rode Lijstcategorie ernstig bedreigd. 
Al met al geven de steilranden een bijzondere soortensamenstelling: nestgelegenheid van bijen en wespen die hun voedsel grotendeels van elders op de heide halen, bijbehorende broedparasieten en predatoren, generalistische predatoren als zandloopkevers en mierenleeuwen en warmteminnende herbivoren zoals doorntjes en blauwvleugelsprinkhaan. Er ontstaat zo een uitgebreide soortengemeenschap die eigenlijk alleen in deze samenstelling te vinden is bij grote kale plekken zand. De steilranden zijn dus zeer waardevolle insectenbiotopen die elders op de heide niet te vinden zijn. 
  Downloaden
         

 

 

  Heijerman, Th., J. Noordijk, G.O. Keijl & J.T. Smit 2015
Monochamus-monitoring 2014 met een vergelijking van twee vangstmethoden
EIS-2015-02, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 21 pp. + bijlagen
Dit rapport behandelt de onderzoeksopzet en de resultaten van het zesde jaarwaarin het voorkomen van boktorren van het genus Monochamus is geïnventariseerd.Naar aanleiding van enkele vondsten van de boktor in het noordelijk deel van België werden dit jaar dennenbossen langs de grens met dit land bemonsterd.Er werden azijnzuurvallen opgehangen in Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Brabant,Midden-Limburg en Zuid-Limburg. Er werden geen Monochamus-soortengevangen op deze locaties en het is niet aannemelijk dat er een populatie van Monochamus in de onderzochte bossen langs de Belgische grens is.De NVWA heeft ook in 2014 azijnzuurvallen opgehangen op risicolocaties, veelal bedrijven waar veel verpakkingshout wordt gebruikt. Ook hier zijn geen boktorren van het genus Monochamus gevangen. Er werden echter wel drie potentieel invasieve exoten gevangen: Trichoferus cf campestris (Cerambycidae), Berginus tamarisci (Mycetophagidae) en Cryptophilus obliteratus (Erotylidae). De eerste soort is nuvoor het tweede opeenvolgende jaar in Nederland gevonden tijdens de monitoring;de andere twee soorten zijn nog niet eerder voor Nederland gemeld.Daarnaast heeft in de bekende populatie van Monochamus galloprovincialis in de Schoorlse Duinen een vergelijkend onderzoek plaatsgevonden met twee valtypen. De conclusie hieruit is dat het gebruik van α-pineen als extra lokstof bij de vallenzeer is aan te raden, omdat deze lokstof resulteerde in hogere vangsten van M. galloprovincialis en tevens kan zorgen voor een grotere aantrekking op andere Monochamus-soorten dan vallen waarin alleen het gebruikelijke Galloprotect 2D hangt, dat specifiek is ontwikkeld voor het lokken van M. galloprovincialis. Door deze bemonstering werd tevens duidelijk dat de populatie in de Schoorlse Duinen een aanzienlijke omvang heeft, want er werden in zes vallen maar liefst 214 individuen gevangen. 
  Downloaden
         

 

 

Vorst, O., 2014 
De ponymest-bewonende mestkeverfauna van de Zeepeduinen (Coleoptera: Scarabaeoidea) 
EIS 2014-23, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 18 pp. + bijlages 
Dit rapport beschrijft een onderzoek naar de ponymest-bewonende keverfauna van de Zeepeduinen. Het onderzoeksgebied is een afwisselend duinterrein op Schouwen- Duivenland, dat al enkele decennia jaarrond begraasd wordt door een kudde van circa 100 Shetlandpony's. Aanleiding vormde de bezorgdheid over mogelijk negatieve effecten van de preventieve ontworming van de pony's op de mestbewonende fauna. De hier gepresenteerde resultaten dienen primair als nulmeting om eventuele veranderingen in de mestkeverfauna na beëindiging van de behandeling te kunnen monitoren. 
In totaal werden 6469 mestbewonende bladsprietkevers, behorend tot 18 soorten, waargenomen. De mestkeverfauna lijkt daarmee redelijk divers en min of meer in overeenstemming met wat van een dergelijk terrein verwacht mag worden. Het merendeel (14) van deze soorten is als weinig kieskeurig en wijdverbreid te beschouwen. Enkele ook aan de kust verbreide soorten werden niet waargenomen. 

Wat opvalt is dat de frequentieverdeling opvallend scheef is, met één dominante soort (Aphodius sphacelatus, 89%) en relatief veel soorten die in slechts weinig exemplaren werden verzameld.  

   Downloaden
         

 

 

Wallis de Vries, M.F., J. Noordijk & R. Zollinger, 2014 
Naar een klimaatbestendige heidefauna in Noord-Brabant: rapportage fase I 
Rapport VS2014.028, De Vlinderstichting / Stichting RAVON / EIS-Kenniscentrum Insecten, Wageningen, 48 pp. 
Klimaatextremen worden met de voortschrijdende klimaatverandering naar verwachting steeds gewoner. Dat betekent meer kans op zowel zomerdroogte als zware regenval. Voor kenmerkende diersoorten van de natte heide kan dat een probleem zijn omdat hun leefgebied zich juist op de grens van nat en droog bevindt en door vergrassing met pijpenstrootje in de knel komt. Bij natuurherstel door vernatting kan dit extra problematisch zijn wanneer er hogerop geen geschikt leefgebied te vinden is. In Noord-Brabant is daarom afgelopen jaar in acht grotere heidegebieden gewerkt aan kleinschalige herstelmaatregelen over de hele hoogte gradiënt van nat naar droog. 
In Fase I van dit project is de kennis over het voorkomen van de aandachtsoorten vertaald in uitvoeringsplannen. In de acht projectgebieden van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Brabants Landschap en de gemeente Valkenswaard zijn op verschillende manieren kleinschalige beheermaatregelen uitgevoerd van nat naar droog en is een start gemaakt met de monitoring.

   Downloaden
         
    Reemer, M. & J.T. Smit, 2014 
Bijen en zweefvliegen in stedelijk groen van Rotterdam 
EIS 2014-21, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 46 pp. + bijlagen
Op verzoek van Bureau Stadsnatuur Rotterdam heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2014 een inventarisatie uitgevoerd van de bijen en zweefvliegen op 13 locaties in Rotterdam. Elke locatie is drie maal bezocht: in april, mei en juli. Deze inventarisatie geeft een indruk van de Rotterdamse bijenfauna, en geeft bovendien inzicht in de mogelijkheden om met aanpassingen in inrichting en beheer iets voor de bijen- en andere bestuiversfauna te betekenen. 
In totaal zijn 61 soorten bijen en 75 soorten zweefvliegen gevonden. De locatie met de meeste bijensoorten is de Stoopweg (33 soorten), gevolgd door het Eiland van Brienenoord (27), Jachthaven IJsselmonde (24) en de Spoortuin (24). De Stoopweg is ook wat zweefvliegen betreft de rijkste locatie met 39 soorten, op de voet gevolgd door Kralingse Bos vistrap en Ommoordse Veld met elk 38 soorten. 
Per locatie worden de resultaten besproken en worden aanbevelingen gegeven om de bijen- en zweefvliegenfauna te stimuleren. In het hoofdstuk Aanbevelingen worden deze samengevat. Het rapport besluit met enkele bijlagen met informatie over bijvriendelijk maaibeheer, aanwijzingen voor bouw en plaatsing van bijenhotels en de aanleg van van nestelhopen, -wanden en -dijkjes.   
  Downloaden 
         
    Reemer, M., 2014 
Bijen, zweefvliegen en beheer van bermen langs rijksweg N11 
EIS 2014-20, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 28 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een inventarisatie uitgevoerd van bijen, zweefvliegen en dagvlinders in wegbermen van Rijksweg N11 tussen Leiden en Hazerswoude-Rijndijk. De resultaten worden gebruikt bij het opstellen van adviezen voor een bijvriendelijker beheer van de bermen. Het onderzoek is zo opgezet dat dit in de toekomst op dezelfde wijze herhaald kan worden, zodat de effecten van gewijzigd beheer op de bijenfauna zichtbaar gemaakt kunnen worden. 
In totaal zijn 27 soorten bijen, 44 soorten zweefvliegen en 13 soorten dagvlinders gevonden. In het rapport wordt het voorkomen van de soorten geanalyseerd. Voorts worden enkele aanbevelingen gegeven voor het creëren van meer nestelgelegenheid. 
Als 'toegift' is in dit rapport een hoofdstuk opgenomen over de bijvriendelijke benutting van geluidsschermen langs snelwegen. Er worden enkele algemene voorwaarden geschetst, waarma de situatie rond de geluidsschermen bij Hazerswoude-Rijndijk (N11) en de Willem van der Madeweg bij Leiden (A4) nader besproken wordt.  
  Downloaden 
         
   

Kalkman, V.J., 2014
SNL-Faunakartering Oud Meer: dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS 2014-16, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 16 pp. + bijlagen 
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Dit rapport heeft betrekking op het gebied Oud Meer een gebied wat Staatsbosbeheer in erfpacht en beheer heeft van de gemeente Son en Breugel. Voor dagvlinder en libellen zijn 96 % van de hokken tweemaal en 4 % eenmaal bezocht. Voor sprinkhanen zijn 83 % van de hokken tweemaal en 17 % eenmaal bezocht. In totaal zijn 13 soorten dagvlinders, 22 libellensoorten en 11 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staan vier soorten op de Rode lijst: groot dikkopje, gevlekte witsnuitlibel (Habitatrichtlijnsoort), moerassprinkhaan en veldkrekel.

 

  Niet openbaar
         
    Smit, J.T., 2014
SNL-Faunakartering van Agglomeratie Eindhoven: dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS 2014-15, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 20 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Deze deelrapportage geeft de resultaten van de kartering van het object agglomeratie Eindhoven van kavel NbrP 2-7 in de provincie Noord-Brabant. De gebieden zijn tussen half mei en half augustus acht maal bezocht voor dagvlinders
en libellen. Van de hokken met faunarijke graslanden is 66% van de hokken tweemaal bezocht en 31% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 83% tweemaal bezocht en 10% eenmaal. In totaal zijn 22 soorten dagvlinders, 20 libellensoorten en 3 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staan alleen het groot dikkopje, de moerassprinkhaan en de zompsprinkhaan op de Rode lijst.  
  Niet openbaar
         
    Kalkman, V.J., 2014
SNL-Faunakartering in Willemstad: dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS 2014-14, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 14 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Dit rapport heeft betrekking op de gebieden rondom Willemstad (Noord-Brabant). In totaal is 82% van de hokken tweemaal en 18% eenmaal bezocht. In totaal zijn 14 soorten dagvlinders, 17 libellensoorten en negen soorten sprinkhanen waargenomen. Hieronder bevinden zich geen soorten van de rode lijst.  
  Niet openbaar
         
    Kalkman, V.J., 2014 
SNL-Faunakartering in Prinsland: dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS 2014-13, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 14 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Dit rapport heeft betrekking op de gebieden rondom Prinsland. Van de hokken met faunarijke graslanden is 84% van de hokken tweemaal bezocht en 9% eenmaal bezocht. Van de overige hokken is 88% tweemaal bezocht en 12% eenmaal. In totaal zijn 14 soorten dagvlinders, 11 libellensoorten en 6 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staat alleen groot dikkopje op de Rode lijst.
  Niet openbaar
         
  Kalkman, V.J., 2014
SNL-Faunakartering Moerdijk: dagvlinders, libellen en sprinkhanen 
EIS 2014-12, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 14 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerd van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden van Staatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Dit rapport heeft betrekking op de gebieden rondom Moerdijk. Van de hokken met faunarijke graslanden is 64% van de hokken tweemaal bezocht en 28% eenmaal. Van de overige hokken is 100% tweemaal bezocht. In totaal zijn 18 soorten dagvlinders, 12 libellensoorten en 9 soorten sprinkhanen waargenomen. Daarvan staan het bruin blauwtje en de sikkelsprinkhaan op de Rode lijst.  
  Niet openbaar
         
    Kalkman, V.J., 2014
SNL-Faunakartering van de Auvergnepolder: dagvlinders, libellen en sprinkhanen
EIS 2014-11, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 14 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een gebiedsdekkende karteringen uitgevoerdvan dagvlinders, libellen en sprinkhanen in verschillende gebieden vanStaatsbosbeheer. Dit gebeurde in opdracht van Staatsbosbeheer, in het kader vanhet Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL).Dit rapport heeft betrekking op de in Noord-Brabant gelegen Auvergnepolder. Degebieden zijn tussen mei en augustus driemaal bezocht voor dagvlinders, libellenen sprinkhanen.Van de hokken met faunarijke graslanden is 70% van de hokken tweemaal bezochten 27% eenmaal. Van de overige hokken is 47% tweemaal bezocht en 53%eenmaal.In totaal zijn 14 soorten dagvlinders, 8 libellensoorten en 7 soorten sprinkhanenwaargenomen. Daarvan staat alleen het groot dikkopje op de Rode lijst. 
  Niet openbaar
         
   

Smit, J.T., 2014
Vliegende herten en gember. Pilot voor de toepassing in monitoring
EIS2014-09, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 11 pp. + bijlagen
In 2014 is in opdracht van de provincie Gelderland een pilot uitgevoerd naar de bruikbaarheidvan gember als lokstof in zogenaamde flight-interception-traps als aanvullendemethode voor de monitoring van de staat van instandhouding van het vliegendhert in Nederland.Aanleiding hiervoor was de publicatie van een artikel van een Engels team waarin geconcludeerdwerd dat flight-interception-traps met gember als lokstof geschikt zijn omvliegende herten te vangen en dat gember zowel mannetjes als vrouwtje in vergelijkbareaantallen aantrekt (Harvey et al. 2011).
De conclusie is dat gember niet werkt als lokstof voor vliegende herten en datde monitoring van de staat van instandhouding in het kader van het NEM het bestevoortgezet kan worden zoals die reeds jaren gebruikelijk is, namelijk met behulp vanvrijwillgers, recreanten en omwonenden door blijvend aandacht te vragen voor dezesoort in de media, vergezeld van een oproep tot het doorgeven van waarnemingen.

  Downloaden  
         
    Reemer, M. & B. Brugge, 2014 
Bijen en andere bestuivers in stedelijk groen van Purmerend 
EIS 2014-08, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 38 pp. + bijlagen
In 2014 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een inventarisatie uitgevoerd van de bijen en zweefvliegenfauna op 10 locaties in Purmerend. Aan de hand van de resultaten kunnen waar wenselijk wijzigingen in het stedelijk groenbeheer worden doorgevoerd om de bestuiversfauna te stimuleren. Door de inventarisatie op een gestandaardiseerde wijze uit te voeren, kan deze over enkele jaren herhaald worden, zodat de resultaten tussen verschillende jaren vergelijkbaar zijn. Effecten van eventuele wijzigingen in het beheer op de bijen- en zweefvliegenfauna kunnen hiermee inzichtelijk gemaakt worden. 
In dit rapport zijn ook gegevens verwerkt van bijen in Purmerend uit de jaren 1940-2013. Deze zijn grotendeels afkomstig uit de collectie van Ben Brugge, entomoloog en inwoner van Purmerend. Een klein deel komt uit het databestand van EIS Kenniscentrum Insecten. Deze historische gegevens worden gebruikt om een completer beeld van de Purmerendse bijenfauna te geven. 
In 2014 zijn in Purmerend 42 soorten bijen, 66 soorten zweefvliegen en 16 soorten dagvlinders gevonden. Uit de jaren 1940-2013 zijn nog eens 18 aanvullende bijensoorten bekend, waarmee het totaal uit Purmerend bekend bijensoorten op 60 komt. Onder de aangetroffen soorten zijn geen echte bijzonderheden. Wel zijn er enkele plekken die een relatief rijke bijenfauna hebben, met name de Gorslaan (22 soorten), heemtuin De Dwarsgouw (20 soorten) en A7 Weidevenne (18 soorten). Het beheer van deze plekken is al vrij gunstig voor bijen. Sommige van de minder soortenrijke plekken hebben potentie om tot rijker bijengebied uit te groeien. Dit geldt vooral voor de taluds bij de Nelson Mandelabrug, de stadsparken (Leeghwaterpark en De Uitvlugt) en de twee gebieden in polder De Baanstee.  
  Downloaden
         
    Noordijk, J., A.J. van Loon & M. Hemminga, 2014 
Werkbeschrijving verplaatsing van spoorbielzen met nest van de zwarte reuzenmier op station Schin op Geul 
EIS 2014-03, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 7 pp. 
De bielzen onder de rails langs een perron van de Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM) zullen vervangen worden door nieuwe dwarsliggers. De locatie vormt de enige bekende vindplaats van de zwarte reuzenmier Camponotus vagus in Nederland, waarbij de mieren een nest hebben in de bielzen. 
De ZLSM en de Provincie Limburg hebben EIS Kenniscentrum Insecten verzocht om de bielzen waarin het nest zich bevindt te markeren, waarna ze verplaatst kunnen worden naar een andere plek in de directe omgeving, in een poging de zwarte reuzenmier te behouden voor ons land. 
In dit rapport beschrijven we de vindplaats van het nest, een manier om de bielzen te verplaatsen, en de gewenste uitleglocatie.  
  Niet openbaar
         
    Reemer, M., 2014 
Bestuivende insecten in Hellevoetsluis 
EIS 2014-02, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 25 pp. + bijlagen 
De gemeente Hellevoetsluis voert ecologisch beheer op enkele graslandlocaties. Het gaat om bloemrijke plekken, waarvan het maaibeheer is afgestemd op instandhouding van de plantenrijkdom. Op verzoek van de gemeente Hellevoetsluis heeft EIS Kenniscentrum Insecten in 2013 en 2014 een inventarisatie uitgevoerd van de bijen en zweefvliegen (bestuivende insecten) op drie ecologische beheerde graslandlocaties: Kanaalweg Oost, Kanaalweg West en Kooisteebos. 
Eén van de doelen van de inventarisatie was een vergelijking tussen ecologisch beheerd grasland en intensief gemaaid gazon, en tussen ecologisch beheerd grasland en 'ruw gras' (voor definitie zie omschrijving locatie Kanaalweg West). Een ander doel van de inventarisatie was een onderzoek naar mogelijkheden voor verbeteringen in het beheer ten gunste van de bestuiversfauna. 
In totaal zijn tijdens de inventarisatie 31 soorten bijen (waarvan zes soorten hommels) en 47 soorten zweefvliegen aangetroffen op de drie onderzoekslocaties. De auteur analyseert het voorkomen van de diverse soorten en besluit met twee hoofdaanbevelingen voor het beheer van de locaties, en enkele specifieke aanbevelingen per locatie.  
  Downloaden
         
    Heijerman, Th. & J. Noordijk, 2014 
Monochamus-inventarisatie nabij risicolocaties 
EIS 2014-04, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 17 pp. + bijlagen 
Dit verslag rapporteert over het vijfde jaar waarin het voorkomen van boktorren van het genusMonochamus is geïnventariseerd. Deze boktorren kunnen vector zijn voor het dennenhoutaaltje of 'pine wood nematode'. Zowel het dennenhoutaaltje als niet-Europese Monochamus-soorten staan op Europese Fytorichtlijn als quarantaineorganismen en dienen daarom gemonitord te worden. 
In 2013 zijn dennenbossen geïnventariseerd die in de nabijheid liggen van bedrijven waar veel verpakkingshout binnenkomt, zogenaamde 'risicolocaties' voor Monochamus en dennenhoutaaltje. Tevens zijn de kevers uit vallen die NVWA óp risicolocaties heeft gehangen gedetermineerd. 
In totaal zijn er meer dan 5000 kevers uit de vallen gedetermineerd. Monochamus werd niet gevangen, maar wel zijn er enkele andere exotische keversoorten van belang aangetroffen. Er zijn ook weer enkele inheemse soorten verzameld die nieuw zijn voor een provincie of die als zeldzaam beschouwd worden en sinds geruime tijd niet in Nederland zijn aangetroffen.  
  Downloaden
         
    Koese, B., J.T. Smit, E. Colijn, Th. Heijerman, J. Noordijk, R. Kleukers, O. Vorst & K. Beentjes, 2013 
Urgent bedreigde typische ongewervelden in het NEM in 2013 
EIS 2013-12, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, Leiden, 24 pp. + bijlagen 
Elk EU-land heeft, conform de verplichtingen die voortvloeien uit de habitatrichtlijn, de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de verschillende habitattypen en (bijbehorende) soorten. Eens in de zes jaar rapporteren de lidstaten de staat van instandhouding van de soorten en habitats aan de EU. De afgelopen rapportageperiode liep van 2007-2012. In de voorliggende rapportage worden de gegevens gepresenteerd die verzameld zijn in 2012 en 2013 (met nadruk op 2013) ten behoeve van de rapportage aan de EU over de periode 2013-2018. 
Naar alle vier de kevers van de habitatrichtlijn is in 2013 gericht onderzoek gedaan. Voor de vermiljoenkever Cucujus cinnaberinus werd een pilot uitgevoerd om te onderzoeken of de inventarisatie geoptimaliseerd zou kunnen worden met behulp van azijnzuurvallen. Voor de brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus werd de PCR-assay voorgezet, waarmee de soort in de toekomst mogelijk met behulp van 'environmental-DNA' (vrij, in het water zwevend DNA van de betreffende soort) gedetecteerd kan worden. Voor de gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus werd voor het derde achtereenvolgende jaar het meetprogramma voor het trendonderzoek uitgevoerd. Voor het vliegend hert werd in 2013 een gerichte publieksactie uitgevoerd in het Rijk van Nijmegen. 
Voor wat betreft de typische soorten is alleen voor de sprinkhanen (wrattenbijter Decticus verrucivorus en kleine wrattenbijterGampsocleis glabra) gericht veldwerk uitgevoerd.  
  Downloaden
         
    Noordijk, J., J. Vos & B. Schoelitsz, 2013 
Risicobeoordeling van zwarte weduwen en verwante spinnensoorten 
EIS 2013-03, EIS-Nederland, Leiden & KAD Wageningen, 34 pp. + bijlagen 
Latrodectus-soorten, waaronder zwarte weduwen (L. mactans en L. hesperus) en de roodrugspin (L. hasselti), worden soms versleept vanuit hun natuurlijke areaal naar nieuwe gebieden. Het zijn spinnen met een krachtig gif die een gezondheidsrisico meebrengen voor de mens. 
In dit rapport wordt beschreven in hoeverre deze spinnen ook in Nederland (kunnen) voorkomen. In totaal konden tien gedocumenteerde imports worden gevonden (uit de periode 1994-2012), waarbij het tweemaal ging om L. hesperus, eenmaal om L. hasselti en zeven maal om L. hesperus óf L. mactans. Hierbovenop bestaan er veel anekdotische meldingen van imports die suggereren dat Latrodectuswaarschijnlijk minimaal eens per maand wordt ingevoerd. 
Er bestaat dus een introductierisico voor Nederland, maar hoe omvangrijk dat in werkelijkheid is kon niet vastgesteld worden. Latrodectus wordt vaak niet gemeld, maar waarschijnlijk simpelweg verwijderd bij een import. De Latrodectus-soorten kunnen in ons land in verwarmde gebouwen waarschijnlijk nakomelingen krijgen. Vestiging vanLatrodectus buiten gebouwen is momenteel onwaarschijnlijk, omdat onze zomers niet warm en droog genoeg zijn. De belangrijkste risicolocaties zijn plekken waar scheepvaartcontainers open worden gemaakt en gebouwen van old-timerhandelaars.  
  Downloaden
         
   

Koese, B. & J. Vos, 2013 
Graafactiviteiten van de de rode Amerikaanse rivierkreeft (Procam­barus clarkii). Overzicht van de omvang in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland 
EIS 2013-05, EIS-Nederland, Leiden, 26 pp. + bijlagen 
Naar aanleiding van enkele recente meldingen van mogelijke graafschade door rode Amerikaanse ri­vierkreeften (Procambarus clarkii) hebben Stichting EIS-Nederland (EIS) en het Kenniscentrum Dier­plagen (KAD) in opdracht van de hoogheemraad­schappen Delfland en Rijnland in het najaar van 2012 een inventarisatie uitgevoerd met de volgende doelstellingen:

  • Kwantificeren van de omvang van de graafactivi­teiten in termen van bereik (afstand tot de oever en waterspiegel) en liters grond;
  • Beschrijven van oever (bodemstructuur, type beschoeiing) met en zonder graafschade door kreeften;
  • Schatten van de gemaakte en te maken kosten om vergraven oevers te herstellen;
  • Indien mogelijk: informatie verzamelen over fac­toren die het graafgedrag beïnvloeden.

Op in totaal 17 locaties (adressen) werd graafge­drag door rode Amerikaanse rivierkreeften gecon­stateerd. In totaal werden 79 kreeften uitgegraven, afkomstig uit 48 verschillende holen. In veengrond blijkt een individuele kreeft minimaal 1,26 liter aarde per dag te kunnen verplaatsen. Het maximale grond­verzet door kreeften gezamelijk wordt geschat op 30-50 liter aarde per meter oever per jaar.  

  Niet openbaar
         
    H.J. de Lange, G.J. Maas, B. Makaske, M. Nijssen, J. Noordijk, S. van Rooij & C.C. Vos, 2013 
Fauna in het rivierengebied - Knelpunten en mogelijkheden voor herstel van terrestrische en amfibische fauna 
Rapportnummer 2013/OBN175-RI. Directie Agrokennis, Ministerie van Economische Zaken. 
Door de huidige inrichting van het rivierengebied zijn de meeste natuurlijke processen sterk beteugeld. De afgelopen decennia zijn veel natuurontwikkelingsprojecten uitgevoerd langs de verschillende riviertakken. Het ontbreekt echter aan een goede onderbouwing waarom bepaalde inrichtingen voor de fauna succesvol zijn en andere niet. Om concrete adviezen te kunnen geven voor natuurontwikkeling, is het noodzakelijk om te begrijpen waarom bepaalde soorten aan het rivierenlandschap zijn gebonden en wat hun huidige knelpunten zijn. 
Uit de analyse bleek dat de knelpunten in drie hoofdcategorieën verdeeld kunnen worden: (i) onvoldoende oppervlak van het habitat, (ii) het ontbreken van specifieke habitatcombinaties en (iii) onvoldoende kwaliteit van het habitat. Er zijn drie habitattypen die duidelijk het meest ontbreken in de huidige uiterwaarden. Het gaat om laagdynamische natte zones, plekken met schrale begroeiing en open zandige plekken en moerasbossen. Veel diersoorten hebben meerdere habitats nodig om hun levenscyclus te voltooien. Deze behoefte kan in drie categorieën opgesplitst worden, waartussen overlap kan voorkomen: specifieke habitatcombinaties, hoogwatervrije vluchtplaatsen naast zomerhabitat en verbindingen met binnendijkse gebieden. Daarnaast spelen vermesting en de nog steeds onvoldoende waterkwaliteit van het rivierwater een rol. 
Op basis van de geschatte oppervlaktebehoefte en dispersiecapaciteit van de soorten, zijn voor de twee studietrajecten kansenkaarten opgesteld die aangeven op welke locaties de meeste natuurwinst te halen is waardoor stapstenen en sleutelgebieden worden gecreëerd voor de diersoorten van het rivierengebied. 
  Niet openbaar
         
    Heijerman, Th., J. Noordijk & J.T. Smit, 2013 
Vierde onderzoek naar het voorkomen van Monochamus galloprovincialis in Nederland 
EIS 2013-01, EIS-Nederland, Leiden, 20 pp. + bijlagen 
Voor de vierde maal is in opdracht van de NVWA een inventarisatie gehouden naar boktorren van het genus Monochamus en andere xylobionte kevers. Monochamus-soorten zijn vectoren voor het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus; een exoot die de dennenverwelkings- ziekte kan veroorzaken. Binnen de EU wordt scherp gecontroleerd op deze nematode. 
In 2012 werden tien dennenbossen onderzocht: drie op de Veluwe, één in Flevoland en twee in Overijssel, Drenthe en Friesland. Hierbij werd gebruik gemaakt van azijnzuurvallen met feromonen. In totaal werden 1.769 kevers gevangen (waarbij de kortschildkevers niet zijn meegeteld) van 105 taxa.Monochamus galloprovincialis werd in de onderzochte bossen niet aangetroffen, en het lijkt erop dat deze soort maar één populatie elders in Nederland heeft.  
  Downloaden
         
    Wallis de Vries, M.F., J. Noordijk, H. Sierdsema, R. Zollinger, J.T. Smit & M. Nijssen, 2013 
Begrazing in Brabantse heidegebieden - Effecten op de fauna
De Vlinderstichting, Wageningen / EIS-Nederland, Leiden / SOVON Vogelonderzoek, Stichting RAVON en Stichting Bargerveen, Nijmegen, 121 pp. + bijlagen 
Heidelandschappen herbergen een belangrijk deel van de biodiversiteit in Nederland. Voor het behoud van gevarieerde heidelandschappen wordt in het terreinbeheer veelal gebruik gemaakt van begrazing. In dit rapport zijn de effecten van begrazing op kenmerkende diersoorten van de heide in Noord-Brabant onderzocht. Op basis daarvan zijn aanbevelingen voor het beheer opgesteld. In het veldonderzoek zijn op de Strabrechtse Heide, Spinsterbergen en Braakhuizensche Heide zowel natte heide als droge heide, variërend van onbegraasd tot zeer intensief begraasd, onderzocht op de aantallen voorkomende levendbarende hagedissen en dagvlinders, sprinkhanen, bijen, zweefvliegen, mieren, zandloopkevers, de heidecicade en enkele spinnensoorten. Met name op de droge heide liet begrazing positieve effecten zien op de insectenfauna en werden bij een zeer intensief begrazingsregiem zelfs enkele bijzondere warmteminnende soorten gevonden.  
  Downloaden
         
   

Reemer, M. & D. Klein, 2012 
Wilde bestuivers in appel- en perenboomgaarden in de Betuwe in 2010 en 2011 
EIS2012-01, EIS-Nederland & Alterra, 27 pp. 
Naast de honingbij, die in Nederland niet of nauwelijks in het wild voorkomt, telt de Nederlandse biodiversiteit telt circa 350 soorten wilde bijen. Ook komen er circa 330 soorten zweefvliegen in Nederland voor. Vermoed wordt dat een deel van de wilde bijen en zweefvliegen "ecosysteemdiensten" uitvoert in de vorm van bestuiving van landbouwgewassen, maar tot nu toe was onbekend welke soorten dat zoal zijn. In opdracht van het Ministerie van EL&I voerden EIS-Nederland en Alterra in 2010 en 2011 een onderzoek uit naar wilde bestuivende insecten in appel- en perenboomgaarden in de Betuwe. 
Achterliggende onderzoeksvragen waren:

1.    Welke soorten wilde bijen en zweefvliegen worden waargenomen op bloemen van landbouwgewassen?

2.    Op welke afstanden van hun (vermoedelijke) nestelplaatsen worden deze bijensoorten nog aangetroffen op landbouwgewassen?

3.    Gebruiken deze soorten in dezelfde gebieden daarnaast andere stuifmeelbronnen?

Het huidige rapport doet verslag van een onderzoek om de eerste twee vragen te beantwoorden. De derde vraag komt in een afzonderlijk onderzoek aan de orde. De resultaten uit deze studie suggereren dat wilde bijen belangrijk kunnen zijn voor de bestuiving van appel- en perenbloesems. Mogelijk kunnen wilde bijen de rol van honingbijen in deze bestuiving zelfs grotendeels of geheel overnemen. In de onderzochte boomgaarden lijken zweefvliegen in dit opzicht van veel geringer belang. Kwantitatief onderzoek aan vruchtzetting is echter nodig om het relatieve belang van wilde bijen ten opzichte van honingbijen nader te bepalen.  
  Downloaden
         
    Koese, B., D. Tempelman, R.M.J.C. Kleukers, J.T. Smit & M. Reemer, 2012 
Urgent bedreigde typische ongewervelden in het NEM in 2012
EIS2012-04, EIS-Nederland, 22 pp. + bijlagen 
Elk EU-land heeft, conform de verplichtingen die voortvloeien uit de habitatrichtlijn, de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de verschillende habitattypen en (bijbehorende) soorten. Eens in de zes jaar rapporteren de lidstaten de staat van instandhouding van de soorten en habitats aan de EU. De afgelopen rapportageperiode liep formeel van 2007-2012, maar is opgesteld aan de hand van de data die verzameld zijn tot en met 2011. 
In de voorliggende rapportage worden de gegevens gepresenteerd die verzameld zijn in 2012, ten behoeve van de rapportage aan de EU over de periode 2013-2018.  
  Downloaden
         
    Colijn, E.O. & J. Noordijk, 2012 
De vermiljoenkever in Nederland. Een oriënterende studie
EIS2012-02, EIS-Nederland, 27 pp. 
In 2012 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek verricht naar het voorkomen van de vermiljoenkever Cucujus cinnaberinus in Nederland. Aanleiding was de ontdekking van deze soort op 11 januari 2012. Doel van het onderzoek was vast te stellen of de soort ook op andere locaties voorkomt, in welk biotoop hij zich ophoudt, of de huidige populatie(s) afdoende beschermd worden en of de noodzaak bestaat aanvullend verspreidingsonderzoek uit te voeren. 
Tijdens het onderzoek zijn in één gebied diverse imago's, larven en poppen gevonden. Daarbuiten zijn geen vondsten gedaan. Het voorkomen van de vermiljoenkever in Nederland lijkt zich vooralsnog te beperken tot één kwetsbare populatie maar het is niet geheel uit sluiten dat de kever zich inmiddels ook al in ander geschikte gebieden heeft gevestigd.  
  Niet openbaar
         
    Lange, H.J. de, G. Maas, B. Makaske, M. Nijssen, J. Noordijk, S. van Rooij & C. Vos, 2012 
Fauna in het rivierengebied. Uitkomsten Fase 1: Knelpunten en mogelijkheden voor herstel van terrestrische en amfibische fauna 
Rapport nr. 2012/OBN160-RI, Directie Kennis en Innovatie, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 
Deze studie richt zich op het maken van een analyse van de belangrijkste knelpunten voor karakteristieke terrestrische en amfibische fauna in het rivierengebied en de mogelijkheden te verkennen voor het opheffen van deze knelpunten binnen de huidige randvoorwaarden van het Nederlandse rivierengebied. 
Deze kennis vormt de basis voor de beheersadviezen die OBN geeft voor optimalisatie van herstel en behoud van de biodiversiteit in het rivierengebied. 
Dit rapport beschrijft de resultaten van fase 1, waarin het accent ligt op de ontwikkeling van een conceptueel raamwerk en het inventariseren van beschikbare faunadata voor verdere analyse. 
  Niet openbaar
         
    Heijerman, Th., J. Noordijk & J.T. Smit, 2011 
Zoektocht in Zuid-Nederlandse dennenbossen naar Monochamus en andere xylobionte kevers
EIS2011-06, EIS-Nederland, 22 pp. + bijlagen 
Boktorren van het genus Monochamus zijn vectoren voor het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus. Dit is een nematode die voornamelijk leeft in dennen en daar verantwoordelijk is voor de dennenverwelkingsziekte. De aanwezigheid van de nematode leidt tot het stagneren van het watertransport in de boom waardoor die kan sterven. 
In opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst (nu nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit, nVWA) is in 2009 informatie over het geslacht Monochamus in Nederland bijeengebracht en is er een inventarisatie uitgevoerd in het duingebied tussen Schoorl en Bergen. In 2010 is een vervolgonderzoek uitgevoerd in de duinen van Noord-Holland en Zuid-Holland. Aangezien Monochamus-soorten ook in dennenbossen buiten het duingebied kunnen voorkomen, was het noodzakelijk om ook andere delen van Nederland te inventariseren. Dit rapport behandelt de inventarisatie van enkele dennenbossen in Noord-Brabant, Limburg en Wageningen op Monochamus-soorten en andere xylobionte soorten dat is uitgevoerd in 2011. 
  Downloaden
         
    Heijerman, Th., G. Keijl, K. van Bochove & V. Kalkman, 2011 
Monochamus galloprovincialis in de Nederlandse duinbossen 
EIS2010-05, EIS-Nederland, 17 pp. + bijlagen 
Het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus is een nematode die voornamelijk leeft in dennen. De nematode is verantwoordelijk voor een ziekte die in het Engels de 'pine wilt desease' heet, vertaald de dennenverwelkingsziekte. De aanwezigheid van de nematode leidt tot het stagneren van het watertransport in de boom waardoor de boom sterft. De nematode verspreidt zich niet op eigen kracht maar via transport van hout (bomen), verpakkingshout (pallets) en schors (houtsnippers). Daarnaast verplaats deze nematode zich van boom van boom door mee te liften met kevers. De belangrijkste vectoren lijken op dit moment boktorren van het genus Monochamus. In opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst is in 2009 informatie over het geslacht Monochamus in Nederland bijeengebracht en is er een inventarisatie uitgevoerd in het duingebied tussen Schoorl en Bergen (Noord-Holland). In 2010 is een vervolgonderzoek uitgevoerd in de duinen van Noord-Holland en Zuid-Holland. Tijdens het huidige onderzoek werden twaalf exemplaren gevangen op dezelfde locaties als in 2009. Op basis van deze inventarisatie lijkt het ons niet erg waarschijnlijk dat de soort zich nog op een tweede locatie in het duingebied van Noord- of Zuid-Holland heeft weten te vestigen. 
  Downloaden
         
    Koese, B., J.T. Smit, D. Tempelman & V.J. Kalkman, 2011 
Urgent bedreigde typische ongewervelden in het NEM in 2011 
EIS2011-04, EIS-Nederland, 17 pp. + bijlagen 
In 2010 heeft de stuurgroep van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) nieuwe meetdoelen vastgesteld voor de afzonderlijke dier- en plantgroepen. Het is de bedoeling dat, behalve van de soorten van de habitatrichtlijn, ook van de (potentiëel) urgent bedreigde typische soorten structureel een vinger aan de pols gehouden gaat worden. Voor habitatrichtlijnsoorten is verspreiding op 10*10 km-hokniveau, informatie over de landelijke trend en informatie over de trend per Natura2000-gebied gewenst. Voor de (potentieel) urgent bedreigde typische soorten, zoals geformuleerd in Epe et al. 2009, wordt beoogd om de verspreiding minimaal op 5*5 km-hok niveau compleet te hebben. 
In deze rapportage worden de eerste resultaten van enkele groepen ongewervelden besproken, te weten het vliegend hert, de gestreepte waterroofkever, sprinkhanen en kokerjuffers. 
  Downloaden
         
    Koese, B. & N. Evers, 2011 
A national inventory of invasive freshwater crayfish in the Netherlands in 2010 
EIS2011-03, EIS-Nederland, 52 pp. 
Ongeveer 200 vrijwilligers uit heel Nederland droegen in het najaar van 2010 bij aan een bijzonder inven­tarisatieproject: het verspreidingsonderzoek uitheemse rivierkreeften. Het doel van dit project was het in kaart brengen van de landelijke verspreiding van deze soortgroep. De gebruikte methode was weliswaar niet selectief voor uitheemse soorten rivierkreeften, maar omdat de enige inheemse kreeft (de Europese rivier­kreeft Astacus astacus) in Nederland vrijwel is uitgestorven, werden in praktijk alleen uitheemse rivierkreeften gevangen (naast de bijvangsten). Daarnaast is geprobeerd om de habitatvoorkeur te bepalen van een reeds lang gevestigde exoot, de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Orconectes limosus. Tenslotte is van recentere nieuwkomers (in het bijzonder de rode Amerikaanse rivierkreeft Procambarus clarkii) onderzocht of de soor­ten effect kunnen hebben op de kwalititeit en structuur van het ecosysteem. 
  Downloaden
         
    Koese, B., 2011 
De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft rond Kamerik en Kockengen in 2010 
EIS2011-01, EIS-Nederland, 15 pp. 
In een aantal watergangen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is de vegetatie de afgelopen tijd sterk teruggelopen. Watergangen die normaal gesproken de afvoer van water remmen door de aanwezigheid van (submerse) vegetatie, zijn dit jaar grotendeels open gebleven. Hierdoor is ongeveer 85% van het maaibestek in deelgebied OR04 (oostelijke groene hart regio) voor 2010 komen te vervallen. De opvallende decimering van de vegetatie is mogelijk het gevolg van de aanwezigheid van Amerikaanse rivierkreeften, de geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis) in het bijzonder. HDSR heeft Stichting EIS verzocht om een korte quick-scan uit te voeren om de aanwezigheid van kreeften in het gebied te verifiëren. Met behulp van fuiken zijn een aantal sloottrajecten in de regio rond Kamerik, Kockengen en Woerdense Verlaat bemonsterd in augustus en november 2010. In dit rapport wordt verslag gedaan van de inventarisatie, aangevuld met gegevens die door vrijwilligers van Stichting EIS-Nederland verzameld zijn. 
  Downloaden
         
   

Reemer, M. & R. Klein, 2010 
Wilde bestuivers in appel- en perenboomgaarden in de Betuwe 
EIS2010-04, EIS-Nederland & Alterra, 23 pp. 
In opdracht van het Ministerie van LNV voerden EIS-Nederland en Alterra in 2010 een onderzoek uit naar wilde bestuivende insecten in appel- en perenboomgaarden in de Betuwe tussen Zaltbommel en Echteld. Achterliggende onderzoeksvragen waren:

1.    Welke bijen- en zweefvliegsoorten verzamelen stuifmeel op landbouwgewassen?

2.    Op welke afstanden van hun (vermoedelijke) nestelplaatsen worden deze bijensoorten nog aangetroffen op landbouwgewassen?

3.    Gebruiken deze soorten in dezelfde gebieden daarnaast andere pollenbronnen?

Dit voorlopige rapport doet verslag van een onderzoek om de eerste twee vragen te beantwoorden. De derde vraag komt in een latere fase aan de orde. In 2012 werd een completer verslag van dit onderzoek gepubliceerd (zie hier boven).  
  Downloaden
         
    Noordijk, J., 2010 
A risk analysis for fire ants in the Netherlands 
EIS2010-03, EIS-Nederland 
Geregeld worden brandmieren aangetroffen tijdens importinspecties. Solenopsis invictaS. geminata en S. richteri zijn notoire invasieve exoten die in grote delen van de wereld voor veel overlast zorgen. Dit was voor het Team Invasieve Exoten (van het Ministerie van EL&I) de aanleiding om een risicoanalyse voor brandmieren in Nederland uit te laten voeren. Deze moet inzicht geven in het aantal importen in Nederland, of ze zich hier kunnen vestigen, welke gevolgen eventuele vestigingen zullen hebben voor mens en de natuur, en op welke wijze ze eventueel bestreden kunnen worden. 
In Nederland is het onwaarschijnlijk dat brandmieren zich buiten kunnen vestigen. Een in de literatuur beschikbare klimaatanalyse laat zien dat S. invicta zich niet kan voortplanten in Nederland, omdat het klimaat te koud is. Solenopsis geminata is nog meer een warmteminnende soort dan S. invicta, dus voor deze soort is het Nederlandse klimaat helemaal ongeschikt. Vestigingen van een nest in permanent verwarmde gebouwen is wel mogelijk en de mieren kunnen daar overlast veroorzaken. Dergelijke vestigingen kunnen gemakkelijk en met succes worden bestreden. Import van mierennesten moet echter wel streng in de gaten gehouden worden. Mieren zijn soms moeilijk op naam te brengen en er zijn vele potentiële invasieve mierensoorten. Een risicoanalyse gaat doorgaans uit van de onveranderlijkheid van een soort. Het blijft echter mogelijk dat een kleine verandering in gedrag of genetisch materiaal ervoor kan zorgen dat een exoot toch succesvol kan aanslaan in een nieuw leefgebied waarvan werd aangenomen dat het niet geschikt zou zijn.  
  Downloaden
         
    Koese, B., J.G.M. Cuppen, G. van Dijk & O. Vorst, 2010 
Populatieschatting van de brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Nederland 
EIS2010-02, EIS-Nederland. 
  Niet openbaar
         
    Soes, D.M. & B. Koese, 2010 
Invasive freshwater crayfish in the Netherlands: a preliminary risk analysis 
EIS2010-01, EIS-Nederland. 
Tien soorten kreeften zijn waargenomen in Nederland: één inheemse soort en negen invasieve soorten. Zes soorten hebben zich gevestigd (Turkse rivierkreeft Astacus leptodactylus, Californische rivierkreeftPacifastacus leniusculus, gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Orconectes limosus, geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Orconectes virilis, gestreepte Amerikaanse rivierkreeft Procambarus acutus en de rode Amerikaanse rivierkreeft Procambarus clarkii), de status van één soort (de marmerkreeft Procambarussp.) is onzeker en twee soorten (de steenkreeft Austropotamobius torrentium en de Australische roodklauwkreeft Cherax quadricarinatus) zijn slechts één maal waargenomen. Door de opmerkelijke opmars van een aantal soorten zijn er zorgen gerezen over de mogelijke gevolgen van de kreeften voor flora, fauna en infrastructuur. In deze studie is de waarschijnlijkheid van binnenkomst, vestiging en verspreiding van de verschillende soorten onderzocht. Daarbij is een inschatting gemaakt van de impact.  
  Downloaden
         
    Heijerman, Th., G.O. Keijl & V.J. Kalkman, 2009 
Monochamus in Nederland: voorkomen en vangmethoden 
EIS2009-08, EIS-Nederland. 
Bursaphelenchus xylophilus (Steiner & Bührer, 1934), het dennenhoutaaltje, is een vermoedelijk van oorsprong Noord-Amerikaanse nematode die voornamelijk leeft in dennen (Pinus spec.). De aanwezigheid van het aaltje leidt tot het stagneren van het watertransport in de boom waardoor de boom sterft. Eenmaal aangetaste bomen zijn niet meer te redden en het tegengaan van verspreiding is dan ook de belangrijkste maatregel. De nematode is niet in staat om zichzelf van boom naar boom te verplaatsen en komt op andere bomen terecht door mee te liften met kevers. Zo ver bekend zijn boktorren van het geslacht Monochamus de belangrijkste vectoren. Het voorkomen van de invoer en verdere verspreiding van Monochamus-soorten is één van de belangrijkste maatregelen voor het voorkomen van uitbraken van het dennenhoutaaltje. In opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst is in 2009 informatie over het geslacht Monochamus in Nederland bijeengebracht en is er een inventarisatie uitgevoerd op de enige Nederlandse locatie waarvan een populatie van een Monochamus-soort bekend is.  
  Downloaden
         
    Roos, M. & M. Reemer, 2009 
De moshommel Bombus muscorum in Zuid-Holland 
EIS2009-05, EIS-Nederland. 
In 2007 is het Leefgebiedenbeleid van het Ministerie van LNV van start gegaan. Met dit beleid streeft men naar de actieve bescherming van plant- en diersoorten binnen de samenhang van hun gemeenschappelijke leefgebied. Per Leefgebied bestaat een 'actielijst' van bedreigde soorten die goed herkenbaar zijn en een signaalfunctie hebben voor meer soorten in het Leefgebied. Op deze actielijsten staan enkele soorten waarover onvoldoende kennis beschikbaar is om direct tot uitvoer van maatregelen over te kunnen gaan. Eén van die soorten is de moshommel. De moshommel staat als bedreigd op de Nederlandse Rode Lijst. In het Leefgebiedenbeleid is de moshommel opgenomen als aandachtsoort voor de Leefgebieden Kustgebied en Agrarisch landschap. De soort is sterk achteruitgegaan in Nederland, zonder dat precies duidelijk is hoe dat komt. De Provincie Zuid-Holland maakte het mogelijk om in enkele Zuid-Hollandse populaties nader onderzoek te doen, om zo meer zicht te krijgen op de eisen die de soort aan zijn omgeving stelt. Dit rapport doet verslag van dit onderzoek. 
  Downloaden
         
    Koese, B. & J.G.M. Cuppen, 2009 
De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Zuid-Friesland: verspreidingsonderzoek 2009 
EIS2009-04, EIS-Nederland. 
In het kader van het project “Inhaalslag Verspreidingsgegevens Ongewervelden” in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) doet Stichting EIS sinds een aantal jaar onderzoek naar de verspreiding van de beschermde gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus. Het doel van het verspreidingsonderzoek in 2009 is het completeren van de verspreidingskennis van de gestreepte waterroofkever in uurhokken (5x5 kmhokken) die niet eerder onderzocht waren, maar die wel gelegen zijn binnen het gebied dat door Cuppen et al. (2007) is aangeduid als 'mogelijk areaal'. In totaal zijn negen uurhokken in Zuid-Friesland onderzocht, waarbij per uurhok twee kmhokken geselecteerd zijn op basis van ‘expert judgement’, zodat in totaal 18 kmhokken bemonsterd zijn. De gestreepte waterroofkever werd in één kmhok aangetroffen, langs een woonwijk in het noorden van Joure. Op nationale schaal is de soort nu bekend uit 90 kmhokken, 34 uurhokken en 18 10x10 kmhokken.  
  Downloaden
         
    Loon, A.J. van, 2009 
Risicoanalyse van de plaagmier Lasius neglectus 
EIS2009-03, EIS-Nederland. 
De plaagmier Lasius neglectus van Loon, Boomsma & Andrásfalvy, 1990 werd in de vroege jaren 1970 ontdekt en beschreven van Boedapest (Hongarije). De mier is inmiddels op een groot aantal plekken in Europa en Voor-Azië gevonden en gedraagt zich soms invasief. Uit Europa worden jaarlijks nieuwe vindplaatsen bekend, maar uit Nederland was de soort nog niet bekend. Lasius neglectus kan overlast bezorgen in de stedelijke omgeving en ook invloed hebben op de lokale biodiversiteit. Dit was aanleiding voor Team Invasieve Exoten om aan EIS-Nederland de opdracht te verstrekken een risicoanalyse op te stellen voor de plaagmier. Het onderzoek leverde een verrassend resultaat op: L. neglectus blijkt al decennialang aanwezig in ten minste vijf gemeenten in Nederland, met de eerste melding al in 1978. De determinaties worden ondersteund door DNA-analyses. 
  Niet openbaar
         
    Loonstra, A.J., M. Reemer, F. van der Meer & J. Smit, 2008 
OBN-inventarisaties van bijen in Buurserzand, Kampina, Sprengenberg, Velhorst en Witte Veen 
EIS2008-10, EIS-Nederland. 
Op initiatief van de Vereniging Natuurmonumenten heeft Stichting EIS-Nederland in 2008 de bijenfauna geïnventariseerd van vijf terreinen (zie onder). Speciale aandacht ging hierbij uit naar terreindelen waar in het kader van het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) maatregelen getroffen zijn of zullen worden om verzuring, vermesting en verdroging tegen te gaan. Elk gebied is minimaal drie keer bezocht. Per gebied wordt de aangetroffen bijenfauna besproken en waar mogelijk vergeleken met gegevens uit eerdere jaren. Ook worden er aanbevelingen gegeven voor beheer ten gunste van de bijenfauna.  
  Downloaden
         
    Reemer, R., R. Beringen & W. van der Slikke, 2008 
De knautiabij: kroon op de beemdkroon. Beheeradviezen voor bloemrijke graslanden in het Heuvelland 
EIS2008-09, EIS-Nederland. 
Sinds 2007 maakt de knautiabij (Andrena hattorfiana) deel uit van de lijsten van aandachtsoorten die zijn opgesteld in het kader van het Leefgebiedenbeleid van het Ministerie van LNV. De knautiabij is aangewezen als aandachtsoort voor het Leefgebied Heuvelland. Door de sterke binding van deze bij met beemdkroon (Knautia arvensis) is het in het Heuvelland een kenmerkende soort voor bloemrijke graslanden. Deze graslanden staan in het Heuvelland sterk onder druk als gevolg van verruiging en ongunstig beheer. Met name schrale hooilanden en lijnvormige elementen als bermen, akker- en bosranden zijn in kwaliteit sterk achteruitgegaan. Deze gebieden worden vaak niet als natuurgebied beheerd en vallen door hun kleinschalige karakter buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Dit rapport geeft beheeradviezen voor deze landschapselementen in het Leefgebied Heuvelland, met de knautiabij als vlaggenschip.  
  Downloaden
         
    Koese, B., E.P. de Boer, J.G.M. Cuppen, J. Schut & J. Tienstra, 2008 
De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Zuidoost-Friesland: inhaalslag 2008 
EIS2008-11, EIS-Nederland. 
In het kader van het project “Inhaalslag Verspreidingsgegevens Ongewervelden” in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) doet Stichting-EIS sinds een aantal jaar onderzoek naar de verspreiding van de beschermde Gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus. Om dit onderzoek efficiënt en doelgericht te kunnen uitvoeren is een model ontwikkeld dat de kans op voorkomen van de soort in een bepaald kilometerhok voorspelt op basis van indicatieve planten, gegevens over het electrisch geleidingsvermogen (EGV) en de aanwezigheid van laagveen. De eerste versie van dit model bleek de aanwezigheid van de soort redelijk goed te kunnen voorspellen in gebieden waaruit zowel flora- als EGV-gegevens bekend waren. Gebieden zonder vegetatiegegegevens waren tot dusver niet onderzocht. Het doel van deze inhaalslag was om de betrouwbaarheid te toetsen van de kansberekeningen zonder vegetatiegegevens volgens het tweede, aangepaste verspreidingsmodel uit 2007. 
  Niet openbaar
         
    Reemer, M., J.G.M. Cuppen, G. van Dijk, B. Koese & O. Vorst, 2008 
De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Nederland 
EIS2008-08, EIS-Nederland.  
De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus is internationaal beschermd via de Habitatrichtlijn. In Nederland was de soort sinds 1967 niet meer gevonden, totdat hij in 2005 werd herontdekt in Zuidwest-Drenthe. Een verkennend onderzoek in het betreffende gebied in 2006 leerde dat de soort er in minstens vier verschillende vennen voorkomt. In 2006 en 2007 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Ministerie van LNV een landelijk vervolgonderzoek uitgevoerd naar de Nederlandse verspreiding van de brede geelgerande waterroofkever. Tijdens een verkenningsronde in het voorjaar van 2007 zijn in de wijde omgeving van de bekende vindplaatsen 36 vennen geselecteerd die op basis van hun morfologie en vegetatie mogelijk geschikt leken voor de soort. In aanvulling hierop zijn 13 vennen geselecteerd op historische vindplaatsen elders in Nederland. De totale selectie van 49 vennen is onderzocht in de nazomer van 2007 en het voorjaar van 2008. 
In geen van de onderzochte vennen is de brede geelgerande waterroofkever aangetroffen. De Nederlandse populatie van de brede geelgerande waterroofkever lijkt geheel beperkt te zijn tot de omgeving van Uffelte en het Dwingelderveld in Zuidwest-Drenthe. In deze gebieden liggen nog vele vennen die niet onderzocht zijn, maar die mogelijk wel geschikt zijn als biotoop voor deze waterkever. Momenteel is niet duidelijk in welke vennen de soort nog meer voorkomt en hoe groot de populaties zijn. Ook is niet duidelijk wat de biotoopeisen van de soort zijn. Om monitoring aan de soort te kunnen uitvoeren en om de soort in Nederland effectief te kunnen beschermen, is beter onderzoek naar zijn voorkomen in Zuidwest-Drenthe noodzakelijk. Ook is het nodig om de soort op te nemen in de aanwijzingsbesluiten voor deze gebieden in het kader van Natura 2000. 
  Niet openbaar
         
   

Smit, J.T., 2008 
Vliegend hert in de omgeving van Sint Odiliënberg 
EIS2008-05,  EIS-Nederland. 
In 2008 heeft EIS-Nederland in opdracht van de Gegevensautoriteit Natuur van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van het vliegend hert in de omgeving van Sint Odiliënberg. Aanleiding voor dit onderzoek was een waarneming uit 2007 gecombineerd met het feit dat er uit deze omgeving reeds enkele waarnemingen bekend waren uit de periode 1801-1995. De focus van het onderzoek lag duidelijk op het potentiële leefgebied Sint Odiliënberg, maar uitgangspunt bij dit onderzoek was een aanzet voor een complete actualisatie van de verspreiding op het niveau van 10x10 kilometer in de periode 2007-2012 en tevens het actualiseren van het verspreidingsbeeld op 1x1 kilometerhokniveau als voorbereiding op de te ontwikkelen kansenkaarten. 
Uit de omgeving van Sint Odiliënberg zijn twee betrouwbare waarnemingen binnengekomen, een mannetje op het terrein van de Clauscentrale in Maasbracht en een mannetje van de Meinweg, nabij het Maharishi Mahesh klooster. Op basis van deze beide vondsten, samen met die uit 2007 en de beoordeling van de verschillende stukken bos in deze omgeving moet aangenomen worden dat deze omgeving een actueel leefgebied vormt voor het vliegend hert. Hiermee wordt het aantal verspreidingsgebieden uitgebreid naar 5. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het vliegend hert in de omgeving van Sint Odiliënberg vermoedelijk erg zeldzaam is en slechts enkele verspreide en geïsoleerde populaties heeft, vergelijkbaar met het voormalige(?) verspreidingsgebied de Utrechtse Heuvelrug.  

  Downloaden
         
    Kalkman, V.J., 2008 
De soorten van het leefgebiedenbeleid 
EIS2008-04, EIS-Nederland. 
In 2007 is het nieuwe soortenbeleid van start gegaan. Dit zogenoemde leefgebiedenbeleid richt zich meer dan voorheen op groepen van soorten die een gezamenlijk biotoop delen. Daarnaast wordt meer integratie in andere beleidsterreinen, plannen en maatregelen gezocht en wordt gepoogd meer partners, zoals provincies, terreinbeherende organisaties, waterschappen en het bedrijfsleven, te betrekken. 
Bij het nieuwe beleid hoort ook een nieuwe lijst met soorten waarop het beleid is gericht. Deze lijst is door LNV vastgesteld en bestaat vooral uit soorten van de Habitatrichtlijn en soorten die op de Nederlandse Rode lijsten staan. Uit deze laatste categorie zijn voornamelijk soorten gekozen die als bedreigd of sterk bedreigd op de Rode lijst staan. Niet alle soorten uit deze categorieen konden worden opgenomen. Van enkele grote groepen zoals bijen en paddestoelen is een selectie gemaakt waarbij vooral soorten zijn gekozen die goed herkenbaar zijn en een signaalfunctie hebben voor meerdere soorten van de groep. 
Een deel van de dier- en plantengroepen die in het leefgebiedenbeleid zijn opgenomen speelden tot nu geen belangrijke rol in het Nederlandse natuurbeleid. Deze groepen zijn vaak relatief onbekend en kennis over verspreiding en beheer is vaak moeilijk te vinden. Het voorliggende rapport is opgesteld met als doel de kennis over deze soorten te ontsluiten en voor iedereen beschikbaar te maken.   
  Downloaden
         
    Reemer, M., P. de Boer, F. van der Meer, T. Peeters & J. Smit, 2008 
OBN-inventarisaties van bijen, graafwespen en sprinkhanen in terreinen van Natuurmonumenten 
EIS2008-01, EIS-Nederland. 
Op initiatief van de Vereniging Natuurmonumenten heeft Stichting EIS-Nederland in 2007 inventarisaties uitgevoerd van bijen, graafwespen en sprinkhanen in 12 gebieden. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de 'OBN-plangebieden': terreindelen waar in het kader van het Overlevingsplan Bos en Natuur maatregelen getroffen worden om verzuring, vermesting en verdroging tegen te gaan. Per gebied wordt de aangetroffen fauna besproken en waar mogelijk vergeleken met beschikbare gegevens uit eerdere jaren. Er wordt geprobeerd een inschatting te maken van de (te verwachten) effecten van de geplande OBN-maatregelen op de onderzochte insectenfauna. 
  Downloaden
         
    Smit, J.T. & R.F.M. Krekels, 2007 
Het vliegend hert in de gemeente Ede 
EIS2007-09, EIS-Nederland. 
Het vliegend hert is een beschermde keversoort met een lange ontwikkelingsduur tot volwassen insect, minimaal 4 tot zo’n 8 jaar, en een beperkte verspreidingscapaciteit. Deze beide facetten maken haar tot een kwetsbare soort. Daar komt bij dat de weinige vindplaatsen veelal geïsoleerd liggen waardoor de soort extra kwetsbaar is. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van het vliegend hert in Nederland is de afgelopen decennia teruggedrongen tot vier kerngebieden. Twee daarvan liggen in ieder geval deels in de provincie Gelderland, waarmee deze provincie een centrale rol in het behoud van deze soort in Nederland inneemt. De verspreiding binnen de Gelderse kerngebieden laat zien dat de huidige populaties verspreid en tamelijk geïsoleerd liggen. Het doel van het voorliggende rapport is het duurzaam behouden van de populaties in het huidige leefgebied en het zoveel mogelijk onderling verbinden van de afzonderlijke populaties. 
  Downloaden
         
    Smit, J.T., 2007 
Actuele en potentiele verspreiding van het vliegend hert in Nederland 
EIS2007-08, EIS-Nederland. 
In 2007 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Expertise centrum van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van het vliegend hert. De focus bij deze inventarisatie lag op het in beeld brengen van de verspreiding op een schaal van 10x10 kilometer. Deze gegevens zijn van belang voor het bepalen van de range van de soorten van de Habitatrichtlijn ten behoeve van toekomstige rapportages van LNV over de staat van instandhouding aan de EU. De focus van het onderzoek in 2007 lag nadrukkelijk op drie gebieden waar ooit waarnemingen zijn gedaan (betrouwbaar of onduidelijk) en waarvan onduidelijk is of er zich populaties van het vliegend hert bevinden: Holterberg, Utrechtse Heuvelrug en Vriezeveen. 
Uit de drie focus gebieden zijn geen aanvullende waarnemingen binnengekomen, ook kon middels veldwerk de aanwezigheid niet vastgesteld worden. Drie van de betrouwbare waarnemingen vallen op door de afgelegen vindplaatsen: Hilversum, Mijdrecht en Sint Odiliënberg. Van de eerste twee waarnemingen wordt aangenomen dat het gaat om versleepte exemplaren. Bij Sint Odiliënberg zijn er echter aanwijzingen dat er mogelijk een populatie aanwezig is in de omgeving, hetzij in Nederland, dan wel in het aangrenzende bos in Duitsland. Naar aanleiding van de enorme hoeveelheid waarnemingen van dit jaar verandert het actuele verspreidingsgebied niet. Als potentieel verspreidingsgebied worden de Holterberg, de Utrechtse Heuvelrug en, op basis van de waarneming van 2007 gecombineerd met de reeds bestaande informatie uit die omgeving, Sint Odiliënberg beschouwd. Vriezeveen wordt mede gezien de biotoop en het uitblijven van nieuwe waarnemingen niet als potentieel leefgebied van het vliegend hert beschouwd. 
  Downloaden
         
    Cuppen, J.G.M., O. Vorst, B. Koese & H. Sierdsema, 2007 
De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland: inhaalslag 2006/2007 
EIS2007-06, EIS-Nederland.  
In 2004 en 2005 zijn alle vindplaatsen van de gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus uit de periode 1980-2000 onderzocht. Op basis van die resultaten is toen een voorspelling gedaan over het potentiële verspreidingsgebied van deze beschermde keversoort in Nederland. Hieruit bleek dat er 141 kilometerhokken waren waarin de kans op vóórkomen van G. bilineatus op minimaal 70% werd geschat. Het huidige rapport doet verslag van een inventarisatie van dat potentiële verspreidingsgebied, die in 2006 en 2007 werd uitgevoerd door Stichting EIS-Nederland.  
  Downloaden
         
    Boesveld, A. & V. Kalkman, 2007 
Verspreiding en habitat van de zeggekorfslak Vertigo moulinsiana in Zuid-Holland 
EIS2007-04, EIS-Nederland. 
In 2005 werd onverwachts de zeggekorfslak op twee plaatsen in Zuid-Holland aangetroffen. De zeggekorfslak staat op de Habitatrichtlijn en geniet wettelijke bescherming. Om hieraan invulling te kunnen geven is het voor de provincie Zuid-Holland van belang om goede informatie over de verspreiding, biotoopkeuze en beheer van deze soort te hebben. In 2006 heeft de provincie daarom aan EIS-Nederland de opdracht gegeven om het voorkomen van de soort in de provincie in kaart te brengen. 
Tijdens het in 2006 uitgevoerde veldwerk is V. moulinsiana in totaal in negen (deel)gebieden aangetroffen: Nieuwkoopse plassen, Kagerplassen, Braassemermeer en Wijde Aa, Rotte, Hennipsloot en Lange Vaart, Vlietlanden, Kinderdijk, Groote- of Achterwaterschap en De Alblas. Met uitzondering van de Nieuwkoopse plassen waar slechts één populatie werd gevonden, werden in al deze gebieden meerdere of zelfs vele populaties aangetroffen. Vooral in de Hooge Boezem van de Overwaard bij Kinderdijk is de soort erg talrijk. Naar schatting kwamen langs een traject van circa 100 meter tienduizenden zeggekorfslakken voor. De dichtheden lopen hier op tot circa 500 exemplaren per vierkante meter. Ook bij het Norremeer in het Kagerplassengebied werden plaatselijk zulke dichtheden geschat. Bij Kinderdijk strekt het leefgebied van V. moulinsiana zich uit langs een groot deel van de boezem de Groote of Achterwaterschap. Vanaf Kinderdijk tot aan het plaatsje Donk, een afstand van ca 11 km komt de soort voor. 
  Downloaden
         
   

Reemer, M. & J.T. Smit, 2007 
Ongewervelde dieren van de Biesbosch 
EIS2007-03, EIS-Nederland. 
In de loop der jaren hebben natuurliefhebbers vele gegevens verzameld over de ongewervelde dieren van de Biesbosch. Deze gegevens zijn opgeslagen in de databanken van Stichting EIS-Nederland en gelieerde organisaties. Dit rapport geeft een overzicht van de gegevens die van de volgende ongewervelde diergroepen beschikbaar zijn: bijen, loopkevers, mollusken, mieren, sprinkhanen, vlinders, wespen en zweefvliegen. Per diergroep wordt aangegeven voor welke soorten de Biesbosch van groot belang is voor de Nederlandse verspreiding. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke groepen en soorten aandacht zouden moeten krijgen bij toekomstige inventarsaties, monitoring en beheersmaatregelen. Niet elke groep blijkt even goed geïnventariseerd in de Biesbosch. Ook bevatten niet alle groepen soorten waarvoor de Biesbosch van groot belang is. Onder de bijen, mollusken en vlinders komen diverse soorten in het gebied voor die voor een groot deel van hun Nederlandse verspreiding op de Biesbosch aangewezen zijn. Deze groepen verdienen daarom zeker extra aandacht. Overige groepen die mogelijk interessante soorten herbergen, maar nog onvoldoende bekend zijn, zijn loopkevers, wespen en zweefvliegen. Onder de mieren en sprinkhanen bevinden zich geen bijzonderheden. 

  Downloaden
         
    Nieuwenhuijsen, H., M. Reemer, Th. Peeters, J. Smit & A. van Eck, 2007 
OBN-monitoring van bijen in gebieden van Natuurmonumenten (Hymenoptera, Apidae s.l.) 
EIS2007-02, 
Het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) is ontwikkeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om de effecten van verzuring, vermesting en verdroging in de Nederlandse natuur te verminderen. Op initiatief van Natuurmonumenten zijn in 2006 voor het eerst enkele inventarisaties van bijen uitgevoerd in het kader van het OBN. Dit gebeurde in vijf gebieden: Leggelderveld, Loonse en Drunense Duinen, Oldenaller: Heihoef, Steenbergerveld en Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Per terrein wordt de aangetroffen bijenfauna besproken en waar mogelijk vergeleken met gegevens uit eerdere jaren. Kort wordt ingegaan op de relatie tussen de bijenfauna en het beheer van het terrein, met name de geplande OBN-ingrepen.   
  Downloaden
         
    Smit, J.T., M. Reemer & B. Aukema, 2007 
Verspreiding en fenologie van de wants Nysius huttoni in Nederland (Heteroptera: Lygaeidae)
EIS2007-01, 
In opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst heeft EIS-Nederland van 14 april tot en met 26 oktober 2006 een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding en populatiekarakteristieken van de wants Nysius huttoni White. Deze soort komt oorspronkelijk voor in Nieuw-Zeeland en is in 2002 voor het eerst in Nederland en België waargenomen. Vermoedelijk is hij via de haven van Antwerpen in Europa terechtgekomen. In Nieuw-Zeeland staat de soort bekend als een schadeverwekker bij tarwe en koolzaad. De Engelse naam is ‘the New Zealand wheat bug’, oftewel de Nieuw-Zeelandse tarwewants. De wantsen voeden zich met de sappen uit de tarwezaden, waarbij een enzym wordt afgescheiden dat in de plant aanwezig blijft. Bij verwerking van de tarwe tot deeg breekt het enzym de gluten af, waardoor het deeg slap en plakkerig wordt en het brood slecht van kwaliteit. 
Het in Nederland, en deels in België, uitgevoerde onderzoek had tot doel het verspreidingsgebied in kaart te brengen, evenals het beschrijven van de populatiekarakteristieken en eventuele schade aan landbouwgewassen. Het onderzoek bestond uit een inventarisatie en een monitoring van enkele grote populaties. 
  Downloaden
         
    Kalkman, V. & R. Kleukers, 2006 
Quickscan boekenserie Nederlandse Fauna 
EIS2006-07.  
   
         
    Cuppen, J.G.M. , G. van Dijk, B. Koese & O. Vorst, 2006 
De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Zuidwest-Drenthe 
EIS2006-06,  EIS-Nederland.
De verspreiding en de biotoop van de brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in wateren, voornamelijk vennen, in Zuidwest-Drenthe is in 2006 onderzocht. Aanleiding voor dit onderzoek was de vondst van twee mannetjes van deze soort in het najaar van 2005 in een ven in de omgeving van Uffelte. Gedurende het onderzoek in 2006 in de maand september werden in 19 vennen en één middenloop van een laaglandbeek gedurende vier aaneensluitende nachten series met vallen opgesteld in ondiep water (30-60 cm). Op elke locatie werd verder een vegetatieopname gemaakt en een watermonster genomen. 
Dytiscus latissimus is aangetroffen in vier vennen. Op basis van dit onderzoek kan niet met 100% zekerheid gesteld worden dat D. latissimus in de overige onderzochte vennen afwezig is. Een groter aantal series vallen per ven dan wel een langere bemonsteringsperiode is hiervoor noodzakelijk. Ook voor het schatten of berekenen van een betrouwbare populatiegrootte van D. latissimus in vennen waar de soort is aangetoond, is een ruimere inzet van middelen noodzakelijk. Het rapport besluit met enkele overwegingen en aanbevelingen met betrekking tot toekomstig onderzoek naar Dytiscus latissimus in Nederland.  
  Niet openbaar
         
   

Smit, J.T., 2006 
Vliegend hert in de omgeving Mander, Twente 
EIS2006-05, EIS-Nederland.
In 2006 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Expertise centrum van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van het vliegend hert in de omgeving Mander, Twente. Dit betrof een inhaalslag verspreidingsonderzoek in het kader van het Amendement van der Ham. Veel media aandacht in de vorm van gepubliceerde oproepjes, verspreide posters en twee radiointerviews hebben er voor gezorgd dat er dit jaar 44 betrouwbare waarnemingen zijn binnengekomen uit de omgeving Mander. Dit is ruim 22% van het totaal aantal waarnemingen uit 2006. Dit is een erg groot aandeel voor een gebied van die geringe grootte. 
Naast deze betrouwbare waarnemingen en voortplantingspopulaties zijn er ook enkele oncontroleerbare waarnemingen binnengekomen die aandacht verdienen. Twee omdat ze gedaan zijn in Nijverdal, aan de rand van de Holterberg waar respectievelijk in 1988 en 2002 een betrouwbare waarneming is gedaan van het vliegend hert. En in Vriezeveen zijn drie afzonderlijke waarnemingen binnengekomen, waarvan geen duidelijk bewijs geleverd kon worden, maar waar gezien de concentratie mogelijk toch sprake is van een populatie.  

  Downloaden
         
   

Reemer, M. & R. Krekels, 2006 
Beschermingsplan moerassprinkhaan & zompsprinkhaan in Gelderland 
EIS2006-04, EIS-Nederland & Natuurbalans Limes-Divergens, Leiden & Nijmegen, 
De Provincie Gelderland is zeer belangrijk voor de Nederlandse sprinkhanenfauna: van de 18 soorten van de Rode Lijst zijn er 15 uit deze provincie bekend. De Provincie Gelderland is zich bewust van de verantwoordelijkheid die zij heeft voor haar sprinkhanenfauna. Dit blijkt uit het eerder verschenen beschermingsplan voor de zadelsprinkhaan en de kleine wrattenbijter, dat eveneens in opdracht van de Provincie is opgesteld. Voor het opstellen van het Beschermingsplan moerassprinkhaan & zompsprinkhaan zijn allereerst alle recente vindplaatsen van de moeras- en zompsprinkhaan bezocht om de huidige status vast te stellen. Vervolgens zijn de knelpunten en mogelijkheden in het beheer verkend. Er is contact gezocht met de beheerders van de betreffende natuurterreinen, om zo tot maatregelen te komen die ook bij de betrokkenen op draagvlak kunnen rekenen. 
Op acht van de 12 locaties waar de moerassprinkhaan sinds 1980 is gevonden, kon de soort in 2005 niet worden teruggevonden. Uiteindelijk resteren vier plekken in Gelderland waarvan met zekerheid nog populaties bekend zijn. De zompsprinkhaan was buiten de concentratie van populaties in de oostelijke Achterhoek sinds 1980 op vijf locaties in Gelderland gevonden. Van deze vijf vindplaatsen bleken er drie betrekking te hebben op nog bestaande populaties. Bovendien is er nog een voorheen onbekende populatie ontdekt. Daarmee komt het aantal populaties buiten de oostelijke Achterhoek op vier. De populaties van beide soorten liggen geïsoleerd, dus de beheerders van de betreffende terreinen worden aangemoedigd om in hun beheer rekening te houden met deze kwetsbare soort. In dit beschermingsplan zijn dan ook algemene aanbevelingen per soort gegeven en tevens is het beheer specifiek per deelgebied vermeld. 

  Downloaden
         
   

Boesveld, A. & V. Kalkman, 2006 
Inventarisatie van de Westenschouwense Inlaag op het voorkomen van de Nauwe korfslak Vertigo angustior 

EIS2006-03.   
  Niet openbaar
         
    EIS-Nederland, De Vlinderstichting & Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2006. 
Waarnemingenverslag 2006 (dagvlinders, nachtvlinders en libellen) 
EIS2006-02
Het waarnemingenverslag van 2006 is dunner dan afgelopen jaren gebruikelijk is geweest. Dit komt niet doordat er minder gezien is. In tegendeel zelfs, afgelopen jaar zijn er weer zeer veel waarnemingen van vlinders en libellen aangeleverd. De reden voor het dunnere verslag is dat een groot deel van de verspreidingskaartjes op internet te vinden is. In het papieren waarnemingenverslag wordt voortaan alleen een aantal soorten behandeld die het opmerkelijk goed of slecht doen en daarom extra aandacht verdienen. 
  Niet openbaar
         
   

Smit, J.T. & R. Krekels, 2006 
Vliegend hert in Limburg, actieplan 2006-2010 
EIS2006-01, EIS-Nederland & Natuurbalans Limes-Divergens, Leiden & Nijmegen
Het vliegend hert is een beschermde keversoort met een lange ontwikkelingsduur tot volwassen insect, minimaal 4 tot zo’n 8 jaar, en een beperkte verspreidingcapaciteit. Deze beide facetten maken haar tot een kwetsbare soort. Daar komt bij dat de weinige vindplaatsen veelal geïsoleerd voorkomen in Limburg waardoor de soort extra kwetsbaar is. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van het vliegend hert in Nederland is de afgelopen decennia teruggedrongen tot vier kerngebieden. Twee hiervan liggen in Limburg, waarmee deze provincie een centrale rol voor het behoud van deze soort in Nederland inneemt. De verspreiding binnen de Limburgse kerngebieden laat zien dat de huidige populaties verspreid en tamelijk geïsoleerd liggen. 
Het doel van het voorliggende actieplan is het duurzaam behouden van de huidige populaties en het zoveel mogelijk onderling verbinden van de afzonderlijke populaties. Veel populaties in Zuid-Limburg zijn te vinden in holle wegen, daarnaast bevinden ze zich ook in bosranden, houtwallen en zelfs tuinen. De populaties van een twaalftal deelgebieden, verdeeld over 3 prioriteitscategorieën, worden beschreven waarbij de bedreigingen en de gewenste maatregelen worden geformuleerd. Met dit actieplan wordt de basis gelegd voor de bescherming en het behoud van het vliegend hert in de provincie Limburg. Het is aannemelijk dat daarmee het vliegend hert in de provincie Limburg wordt veiliggesteld. Het juiste beheer van holle wegen en natuurgebieden zal dankzij de verschillende beherende instanties vorm moeten krijgen. Gezien de verspreiding van het vliegend hert zal de uitvoering over de grenzen van de formeel aangewezen natuurgebieden heen moeten reiken.Voorlichting aan beheerders én particulieren zal de uitvoering van de in het actieplan voorgestelde maatregelen zeer ten goede komen. 

  Downloaden
         
    Boesveld, A., 2005 
Inventarisatie van de landslakken van Zuid-Holland 
EIS2005-13, EIS-Nederland.
In Nederland komen ruim 400 soorten weekdieren voor, waarvan er ruim 100 tot de landslakken behoren. Landslakken is een praktische verzamelnaam voor alle slakken met een voornamelijk terrestrische levenswijze. In Nederland komen twee landslakken voor die op de Habitatrichtlijn genoemd staan. Hoewel deze een strenge wettelijke bescherming genieten is de kennis over de verspreiding van deze soorten beperkt. Dit levert bij de uitvoering van het natuurbeleid vaak problemen op. Om hierin verandering te brengen is de landslakkenfauna van de provincie Zuid-Holland in 2004 en 2005 in kaart gebracht. Hierdoor is het voortaan mogelijk om bij het vaststellen en uitvoeren van het beleid rekening te houden met de twee soorten van de Habitatrichtlijn die in Zuid-Holland voorkomen (Vertigo angustior enV. moulinsiana). Naast aandacht voor de soorten van de Habitatrichtlijn is ook veel aandacht uitgegaan naar de soorten van de Rode-Lijst. 
  Downloaden
         
    Reemer, M., F. van der Meer & A. Neve, 2005 
De roodrandzandbij Andrena rosae in de Zuid-Hollandse Biebosch 
EIS2005-12,  EIS-Nederland.
De roodrandzandbij Andrena rosae is gedurende de 20e eeuw sterk achteruitgegaan in Nederland. Hierdoor staat de soort op de Rode Lijst van bedreigde bijen in de categorie 'ernstig bedreigd'. De enige resterende bekende populatie bevindt zich in de Biesbosch. In 2005 is de roodrandzandbij in het Zuid-Hollandse deel van de Biesbosch in kaart gebracht, om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om deze laatste populatie veilig te stellen. Het onderzoek werd uitgevoerd door EIS-Nederland in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. Zowel in het voorjaar als in de zomer zijn enkele veldbezoeken aan de Zuid-Hollandse Biesbosch uitgevoerd. 
Gezien de eisen die de roodrandzandbij - voor zover nu bekend - aan zijn omgeving stelt, is het moeilijk te begrijpen waarom deze bij landelijk zo sterk achteruit is gegaan, terwijl hij in de Zuid-Hollandse Biesbosch zo talrijk aanwezig is. De dijken waar de soort in nestelt zijn op veel meer plaatsen in Nederland aanwezig en hetzelfde geldt voor de wilgen en schermbloemen waar de vrouwtjes stuifmeel verzamelen. Ondanks deze onduidelijkheid is het de moeite waard om te proberen deze ernstig bedreigde soort te beschermen. Maatregelen die hierbij van nut kunnen zijn worden in dit rapport aangegeven.  
  Downloaden
         
    Cuppen, J.G.M. & B. Koese, 2005 
De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland: een eerste inhaalslag 
EIS2005-11,  EIS-Nederland.
De huidige verspreiding en de biotoop van de gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland zijn in 2004 en 2005 onderzocht. Uitgangspunt vormden de waarnemingen van deze soort in het bestand van EIS-Nederland sinds 1980 in 16 5x5-kilometerhokken, waarvan met voldoende zekerheid kon worden aangenomen dat deze betrouwbaar waren. In 12 van deze 16 hokken werd G. bilineatus teruggevonden. In slechts in één hok, waar G. bilineatus waarschijnlijk nog wel voorkomt, de soort niet teruggevonden. Daarnaast is G. bilineatus in drie 'nieuwe' hokken aangetroffen en is een voorheen als onbetrouwbaar in het EIS-bestand opgenomen waarneming alsnog betrouwbaar bevonden door controle van het betreffende dier door een expert. 
Tevens werd op basis van gegevens over het electrisch geleidingsvermogen (EGV) van het water en de aquatische vegetatie een voorspellend model gemaakt voor de verspreiding van de gestreepte waterroofkever in Nederland. Met de uitkomsten van dit model is een kaart vervaardigd, waarop per kilometerhok is af te lezen hoe groot de kans is dat de soort er voorkomt. Dit levert 141 kilometerhokken op met een kans van 70% of meer op het voorkomen van de gestreepte waterroofkever. Deze selectie van hokken levert een kaartbeeld op dat aansluit bij de verwachting van het landelijke voorkomen op basis van 'expert judgement'. Daarom is deze selectie gebruikt in het uiteindelijke voorstel voor een landelijke inventarisatie van de gestreepte waterroofkever. Aan dit onderzoeksvoorstel zijn nog enkele kansrijke vennen op zandgrond toegevoegd. 
  Downloaden
         
   

Smit, J.T., 2005 
Vliegend hert in het Rijk van Nijmegen 
EIS2005-10,  EIS-Nederland.
In 2005 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Expertise centrum van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van het vliegend hert in het Rijk van Nijmegen. Dit betrof een inhaalslag verspreidingsonderzoek in het kader van het Amendement van der Ham. Een regionaal mediaoffensief, onder andere in de kringen van natuurliefhebbers, heeft er voor gezorgd dat er 23 betrouwbare waarnemingen van vliegende herten zijn binnengekomen uit het Rijk van Nijmegen. Dit is bijna 10% van het totaal aantal Nederlandse waarnemingen uit 2005. Dit is een groot aandeel gezien het geringe oppervlakte ten opzichte van de overige verspreidingsgebieden in Nederland. Naast de waarnemingen van volwassen kevers zijn er ook op twee zekere voortplantingsplekken aangetroffen. Deze informatie geeft een goed inzicht in de verspreiding van het vliegend hert in het Rijk van Nijmegen en het aangrenzende Duitse Reichswald. 
Tijdens de voorlichtingsdag georganiseerd op 5 juli in Groesbeek heeft Klaus Kretschmer van het Biologisch station im Kreis Wesel e.V. een lezing gehouden over het voorkomen van het vliegend hert in Nordrhein-Westfalen, waarbij ook de ervaringen met het beheer aan bod kwamen. Tevens was een vertegenwoordiger van het NABU Naturschutzstation e.V. uit Kranenburg aanwezig. Met deze contacten is de kiem gelegd voor een internationale samenwerking tot het behoud van het vliegend hert in het Rijk van Nijmegen en aangrenzend Duitsland.  

  Downloaden
         
    Kalkman, V.J. & A. Boesveld, 2005 
Inventarisatie van de Nauwe korfslak Vertigo angustior op de Brouwersdam en in het duingebied tussen Hoek van Holland en Ter Heijde 
EIS2005-09.  
  Niet openbaar
         
    Bouwman, J. & V.J. Kalkman, 2005 
Eindrapportage inhaalslag libellen 
De Vlinderstichting & EIS-Nederland, EIS2005-08.  
  Niet openbaar
         
   

Kalkman, V.J., 2005b 
Inventarisatie van de Nauwe korfslak Vertigo angustior op 10 ha duingebied te Voorne 
EIS2005-07.  

  Niet openbaar
         
    Kalkman, V.J., 2005a 
Inventarisatie van de Nauwe korfslak Vertigo angustior op het Flaauwe werk, Goeree 
EIS2005-06.  
  Niet openbaar
         
    Reemer, M. & P.H. van Hoof, 2005. 
Beschermingsplan zadelsprinkhaan en kleine wrattenbijter in Gelderland 
EIS2005-05, EIS-Nederland & Natuurbalans, 
Gelderland is een zeer belangrijke provincie voor de Nederlandse sprinkhanenfauna. Voor de zadelsprinkhaan Ephippiger ephippiger en de kleine wrattenbijter Gampsocleis glabra herbergt Gelderland zelfs een groot deel van de Noordwest-Europese populaties. De achteruitgang van deze soorten was aanleiding om de status van de populaties van deze sprinkhaansoorten in Gelderland te onderzoeken. Aan de hand hiervan is een beschermingsplan opgesteld om verdere achteruitgang te voorkomen. 
De zadelsprinkhaan en de kleine wrattenbijter worden in dit rapport eerst besproken in inleidende, algemene soortbesprekingen. Hierin komen de verspreiding, de achteruitgang, de biologie, habitateisen en mogelijke maatregelen in het terreinbeheer aan bod. Het grootste deel van het rapport wordt ingenomen door de besprekingen per terrein. Hierin worden de vroegere en huidige status van de soort(en) in het gebied besproken, evenals de mogelijke maatregelen in inrichting en beheer van het gebied.  
  Downloaden
         
    Krekels, R.F.M. & P.H. van Hoof, 2005 
De wrattenbijter in het Nationaal Park de Hoge Veluwe. Onderzoek nimfen en adulten 2004 
Natuurbalans & EIS-Nederland, EIS2005-04. 
  Niet openbaar
         
    EIS-Nederland, de Vlinderstichting & de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2005 
Waarnemingenverslag ongewervelden 2005 
  Niet openbaar
         
    Boesveld, A., 2005. 
Inventarisatie van de landslakken van Noord-Brabant 
EIS 2005-02, EIS-Nederland.
Sinds 1997 wordt onder de naam van ‘Atlasproject Nederlandse Mollusken’ gewerkt aan het in kaart brengen van de verspreiding van de Nederlandse mollusken. Dit atlasproject is een samenwerkingsproject van Stichting ANEMOON en EIS-Nederland. Doel is te komen tot een verspreidingsoverzicht van de Nederlandse soorten. Van de verschillende groepen mollusken zijn de terrestrisch levende soorten, de landslakken, het slechtst onderzocht. Om dit te verbeteren is in de periode augustus 2003 tot en met juli 2004 een inventarisatie van terrestrische mollusken in Noord-Brabant uitgevoerd. De landslakkenfauna van deze provincie is de afgelopen decennia nauwelijks onderzocht en een extra inventarisatie-inspanning in deze provincie werd dringend nodig geacht. 
Tijdens het veldwerk is veel aandacht uitgegaan naar soorten genoemd in de conceptnota soortenbeleid van Provincie Noord-Brabant (prioritaire soorten). Het gaat hierbij om enkele op de Rode lijst als ‘bedreigd’ of ‘ernstig bedreigd’ genoemde soorten waarvoor de provincie Noord-Brabant van groot belang is. Het betreft Zonitoides excavatesCandidula gigaxiiHelix pomatia en Vertigo substriata. De meeste aandacht is uitgegaan naar het lokaliseren van leefgebieden van Zonitoides excavatus. Het zwaartepunt van de verspreiding op het Europese vasteland ligt in Nederland waardoor ons land een internationale verantwoordelijkheid voor het behoud van de soort heeft.  
  Downloaden
         
    Cuppen, J.G.M., 2005. 
De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Zuid-Holland 
EIS2005-01, EIS-Nederland.
De huidige verspreiding en de biotoop van de gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in de provincie Zuid-Holland werd in 2004 onderzocht. Uitgangspunt vormden alle waarnemingen van na 1965. Op de vindplaatsen van adulten van vóór 2000 werd de soort niet meer geobserveerd. Op enkele vindplaatsen van vermeende larven van G. bilineatus werd slechts de verwante soort G. cinereusaangetroffen. Graphoderus bilineatus komt op de vindplaatsen buiten de Nieuwkoopse Plassen vrijwel zeker niet meer voor. Aan de vindplaatsen in de Nieuwkoopse Plassen, waar de soort voor het eerst in 2003 werd verzameld, konden enkele nieuwe worden toegevoegd. Toch lijkt de soort in dit natuurreservaat beperkt tot een klein gebied. 
De kever leeft hier in smalle tot brede sloten en vaarten die meer dan een halve meter diep zijn en met een (slappe) veenbodem. Deze wateren staan onderling met elkaar in verbinding en hebben een vrij uniforme fysisch/chemische samenstelling. De aquatische vegetatie is vrij soortenarm en weinig ontwikkeld en is kenmerkend voor matig voedselrijk water. De waterkeverfauna bestaat opmerkelijk genoeg uit zeer algemene soorten en bevat nauwelijks kenmerkende soorten van laagveenmoerassen. De gestreepte waterroofkevers zelf worden uitsluitend aangetroffen aan de steile of zelfs ondergraven oevers van legakkers, rietkragen, veenmosrietlanden en dergelijke, vooral op kopeinden van sloten of in inhammen met een wat beter ontwikkelde vegetatie. Een zeer grove schatting van het aantal exemplaren in het gebied komt uit op 3000 exemplaren.  
  Downloaden
         
    Krekels, R.F.M. & P.H. van Hoof, 2004 
De wrattenbijter in de Overasseltse en Hatertse vennen. Monitoring 2004 
EIS2004-24, Natuurbalans & EIS-Nederland.  
  Niet openbaar
         
    Bouwman, J. & V.J. Kalkman, 2004 
Tussenrapportage inhaalslag libellen 
EIS2004-23.  
  Niet openbaar
         
   

Smit, J.T., 2004. 
Inhaalslag verspreidingsonderzoek vliegend hert 
EIS2004-22, EIS-Nederland.
In 2004 heeft EIS-Nederland in opdracht van het Expertisecentrum van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een inhaalslag uitgevoerd, waarbij de actuele verspreiding van het Vliegend hert Lucanus cervus in kaart is gebracht. Er is in 2004 groot publiciteitsoffensief rondom het vliegend hert ontketent. In totaal werden 447 persberichten verstuurd aan nationale en regionale media, 726 posters aan campings en bezoekerscentra en 20 korte artikelen voor natuurbladen. Dit bracht een vliegwieleffect teweeg. Zo verscheen de oproep ook op allerlei websites van natuurorganisaties. Dit leverde in totaal 341 waarnemingen van het vliegend hert op. De soort bleek op de Veluwe een groter verspreidingsgebied te hebben dan gedacht. De soort komt ook in het noordoosten van de Veluwe voor en ook tussen de populaties in het centrale deel van de Veluwe en de Veluwezoom zijn waarnemingen binnengekomen. Verder is de situatie ten zuiden van Nijmegen verder opgehelderd. Het gerichte veldwerk op de Utrechtse heuvelrug, op de Holterberg en bij Enschede leverde geen waarnemingen op en we concluderen dat de soort hier verdwenen is. 
Het verzamelen van verspreidingsgegevens via oproepen in de media levert een redelijk betrouwbaar verspreidingsbeeld op. Hiermee is het een goed instrument om over een lange periode in kaart te brengen waar zich populaties bevinden. Door de lage standaardiseringsgraad leent de methode zich slecht voor kortetermijn-monitoring of het volgen van populatieontwikkelingen. 

  Downloaden
         
    Kleukers, R.J.M. & A. Stroo, 2004. 
Informatieplan Ongewervelden in beleid en beheer 
EIS2004-21, EIS-Nederland.
In het informatieplan 'Ongewervelden in beleid en beheer' zijn met behulp van diverse bronnen de beleids- en beheervragen in kaart gebracht. De informatiebehoefte in het Nederlandse natuurbeleid wordt steeds sterker toegespitst op wettelijk beschermde soorten. Anderzijds zijn er diverse voorbeelden van beleidsvragen die betrekking hebben op andere ongewervelden. Enkele voorbeelden zijn: soorten die reageren op klimaatsveranderingen, aquatische organismen, invasieve soorten, schadelijke soorten en bosfauna. Dit biedt EIS-Nederland goede kansen om ongewervelden onder aandacht te blijven brengen. Het blijkt steeds moeilijker te worden om aandacht van natuurbeheerders te krijgen voor bedreigde ongewervelden die buiten wet- en regelgeving vallen. Daar komt bij dat het produceren van rapporten en plannen niet genoeg is. Persoonlijk contact met beheerders is essentieel. Indien EIS-Nederland serieus werk wil maken van bescherming van ongewervelde dieren dan zal een veel grotere inspanning nodig zijn. 
  Downloaden
         
    Krekels, R.F.M. & P.H. van Hoof, 2004 
De wrattenbijter in de Overasseltse en Hatertse vennen. Monitoring 2003 
EIS2004-20, Natuurbalans & EIS-Nederland.  
  Niet openbaar
         
    Krekels, R.F.M. & R.J.M. Kleukers, 2004 
De wrattenbijter op de Veluwe. Met speciale aandacht voor Nationaal Park de Hoge Veluwe 
EIS2004-19, Natuurbalans & EIS-Nederland.  
  Niet openbaar
         
    Bouwman, J. & V.J. Kalkman, 2004 
Inhaalslag habitatrichtlijnsoorten: Libellen Odonata 
EIS2004-18.  
   
         
    Kalkman, V.J., 2004b 
Inhaalslag habitatrichtlijnsoorten: Europese rivierkreeft Astacus astacus 
EIS2004-17.  
   
         
    Kalkman, V.J., 2004c 
Inhaalslag habitatrichtlijnsoorten: Gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus 
EIS2004-16.   
   
         
    Kalkman, V.J., 2004a 
Inhaalslag habitatrichtlijnsoorten: Vliegend hert Lucanus cervus 
EIS2004-15.  
   
         
   

Rond, J. de, 2004 
Wilde bijen in de Amsterdamse Waterleidingduinen Verspreidingsatlas van de bijensoorten die sinds 1980 werden waargenomen. Uitgebreid voorlopig overzicht van 85 soorten 
EIS2004-13, Waterleidingsbedrijf Amsterdam & EIS-Nederland
Met de uitgave van een voorlopige libellenatlas in 1998 werd door Waterleidingbedrijf Amsterdam een nieuwe richting ingeslagen. Naast gewervelde dieren, planten en vlinders werd de aandacht gevestigd op dieren met een wat minder aaibaar uiterlijk. Uit de verslagen in de Nieuwsbrief Natuuronderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen blijkt dat zich onder de inventarisatiemedewerkers binnen korte tijd een aanzienlijke kennis over, en interesse voor deze dieren heeft ontwikkeld. Met gezamenlijke inspanningen bleek niet alleen het aantal vindplaatsen van libellen in dit waterrijke duingebied toe te nemen, maar ook het aantal waargenomen soorten. 
Een belangrijke aanleiding voor het kiezen van bijen als nieuw onderzoeksobject was een artikel over de bijen van de Amsterdamse Waterleidingduinen van de hand van Theo Peeters in het tijdschrift Duin. Hierin werd gewezen op de bijzondere bijenfauna van de Amsterdamse Waterleidingduinen en werd benadrukt dat extra aandacht voor deze groep in de Amsterdamse Waterleidingduinen wenselijk is. Vervolgens werd EIS-Nederland (European Invertebrate Survey) door Waterleidingbedrijf Amsterdam ingeschakeld om een bijenatlas voor de AWD samen te stellen. In deze atlas zouden een groot deel van de 119 tot nu toe bekende soorten van de AWD moeten worden besproken.  

   
         
   

EIS-Nederland, de Vlinderstichting & de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2004 

Waarnemingenverslag ongewervelden 2004   
   
         
    Krekels, R.F.M. & P.H. van Hoof, 2004 
De wrattenbijter in de Overasseltse en Hatertse vennen. Monitoring 2003 
Natuurbalans-Limes Divergens BV & EIS Nederland.  
   
         
    Stroo, A., 2004a 
Ongewervelden in terreinen van het Zuid-Hollands Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-012, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
    Stroo, A., 2004b 
Ongewervelden in terreinen van het Zeeuws Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-11, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
   

Stroo, A., 2004c 
Ongewervelden in terreinen van het Utrechts Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-10, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  

   
         
    Stroo, A., 2004d 
Ongewervelden in terreinen van Staatsbosbeheer. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-09, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.   
   
         
    Stroo, A., 2004e 
Ongewervelden in terreinen van het Overijssels Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-08, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
   

Stroo, A., 2004f 
Ongewervelden in terreinen van het Noordhollands Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS e de Vlinderstichting 

EIS2004-07, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.   
   
         
    Stroo, A., 2004g 
Ongewervelden in terreinen van Natuurmonumenten. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-06, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
    Stroo, A., 2004h 
Ongewervelden in terreinen van het Limburgs Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-05, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
   

Stroo, A., 2004i 
Ongewervelden in terreinen van It Fryske Gea. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-04, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  

   
         
   

Stroo, A., 2004j 
Ongewervelden in terreinen van het Gronings Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-03, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  

   
         
    Stroo, A., 2004k 
Ongewervelden in terreinen van het Geldersch Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-02, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.   
   
         
    Stroo, A., 2004m 
Ongewervelden in terreinen van het Flevo-Landschap. Een overzicht van de gegevens in databanken van EIS en de Vlinderstichting 
EIS2004-01, De Vlinderstichting & EIS-Nederland.  
   
         
    Smit, J.T., 2003 
Verspreiding en fenologie van de boorvlieg Rhagoletis cingulata in Nederland (Diptera: Tephritidae) 
EIS2003-13, EIS-Nederland.
In opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst heeft EIS-Nederland van 10 juli tot en met 2 oktober 2003 een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding en de fenologie van de boorvlieg Rhagoletis cingulatain Nederland. Dit onderzoek concentreerde zich op Zeeland, omdat de soort daar als eerste gevonden was. Op twee locaties op Walcheren (De Zandput en het Oranjebos, bij Oranjezon) en één op Schouwen (Het Zeepe, bij Burgh) werden lijmvallen van het merk Pherocon AM (zonder lokstoffen) opgehangen. Verder werden diverse locaties met sleepnetten bemonsterd. Ook buiten de eilanden zijn verschillende locaties onderzocht. Dit onderzoek vormt een aanvulling op de landelijke inventarisatie die in 2003 is uitgevoerd door de Plantenziektenkundige Dienst, met behulp van lijmvallen. Rhagoletis cingulata is, behalve op de Zeeuwse eilanden, ook waargenomen in de Noord- en Zuid-Hollandse duinen en in Zuid Limburg.  
   
         
    Reemer, M., 2003 
Invasieve Arthropoda in Nederland: een eerste inventarisatie 
EIS2003-12, EIS-Nederland.
Dit rapport presenteert een overzicht van invasieve Arthropoda (geleedpotige dieren) in Nederland. Hieronder worden soorten verstaan die zich sinds 1950 in Nederland gevestigd hebben en zich sterk hebben uitgebreid. Het overzicht kwam tot stand via een enquête onder circa 50 specialisten en beperkt zich tot de soorten waarvan het invasieve karakter duidelijk en gedocumenteerd is. 
De totale lijst bevat 104 invasieve soorten Arthropoda en geeft basale informatie over het voorkomen in Nederland, biologie, ecologie en relevante literatuur. Een selectie van 33 soorten wordt uitgebreid besproken. De eerste 13 hiervan zijn sinds 1992 voor het eerst in Nederland aangetroffen. De discussie gaat in op de volledigheid van het overzicht, de herkomst en de schadelijkheid van de invasieve Arthropoda.  
   
         
   

Kalkman, V. & S. Wijdeven, 2003 
Het vliegend hert in Gelderland, resultaten 2003 
EIS2003-11, EIS Nederland & Alterra, Wageningen UR
In 2003 is er in opdracht van provincie Gelderland en LNV door EIS-Nederland en Alterra voorbereidend onderzoek naar het vliegend hert in de provincie Gelderland uitgevoerd. Dit met als doel om meer informatie over de verspreiding en biotoopvoorkeur van de soort in de provincie Gelderland te verkrijgen. Deze gegevens moeten een basis vormen voor verder onderzoek voor een mogelijk in de toekomst op te stellen soortbeschermingsplan. De belangrijkste nieuwe informatie die het in 2003 uitgevoerde onderzoek heeft opgeleverd is:

  • De soort blijkt in het ZO van de Veluwe niet verdwenen te zijn maar nog steeds in klein aantal voor te komen
  • In het Rijk van Nijmegen blijkt de soort op meer plaatsen te zitten dan verwacht
  • In de aan Gelderland grenzende delen van Utrecht is de soort verdwenen
  • Het gericht zoeken van het Vliegend hert is te tijdrovend om als inventarisatiemethode te kunnen dienen
  • Een experiment met het lokken van vliegend hert met vallen met kersen heeft geen resultaat opgeleverd
  • Het door middel van oproepjes verzamelen van waarnemingen levert veel waarnemingen op waarvan de meeste op 100 bij 100 meter nauwkeurig
  • De indruk ontstaat dat het vliegend hert op de Veluwe voorkeur heeft voor tegen de bosrand gelegen dorpjes. Hier zijn houtwallen en grasland (verpopping) dicht bij elkaar aanwezig. Mogelijke extra reden is de daar lagere predatie door wild zwijn 
   
         
    Reemer, M., 2003b 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport zweefvliegen, bijen en wespen (Diptera, Syrphidae; Hymenoptera, Aculeata) 
EIS2003-10, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost heeft EIS-Nederland in 2001 en 2002 een inventarisatie uitgevoerd van terrestrische ongewervelde dieren in vijf uiterwaarden langs de Waal rond Zaltbommel (Gelderland). Het gaat om de Breemwaard, de Gamerensche waard, de Heesseltsche waard, de Hurwenensche waard en de Rijswaard. Dit rapport behandelt de resultaten van deze inventarisatie met betrekking tot zweefvliegen (Diptera, Syrphidae), bijen (Hymenoptera, Apidae s.l.) en angeldragende wespen (Hymenoptera, Aculeata: Chrysididae, Pompilidae, Tiphiidae, Vespidae, Crabronidae, Sphecidae). Het project had als eerste doel om een referentiekader te verkrijgen voor de diversiteit van uiterwaarden van de Rijntakken. Daarnaast worden de resultaten in verband gebracht met het overstromingsregime van de rivier en worden indicatorsoorten bepaald voor biotooptypen in de uiterwaarden. 
Elke uiterwaard is op zeven tot negen verschillende dagen bezocht. Per uiterwaard zijn vier tot 19 locaties bemonsterd. De insecten zijn gevangen met behulp van insectennetten. Om de resultaten in een breder kader te kunnen plaatsen, is met behulp van de landelijke databestanden van EIS-Nederland een overzicht samengesteld van de soorten die bekend zijn uit de uiterwaarden van de Nederlandse Rijntakken. Uit dit overzicht zijn de soorten bepaald met een voorkeur voor de Rijntakken. De biologische en ecologische eigenschappen van deze soorten worden vergeleken met de eigenschappen van alle Nederlandse soorten.  
   
         
   

Turin, H., Th. Heijerman, K. Alders & C. Dolleman, 2003 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport loopkevers (Coleoptera, Carabidae) 
EIS2003-09, EIS-Nederland.
In 2001 en 2002 zijn vijf uiterwaarden van de Waal rond Zaltbommel (Gelderland) geïnventariseerd op verschillende groepen ongewervelden. Deze inventarisaties zijn uitgevoerd door medewerkers van European Invertebrate Survey - Nederland (EIS-Nederland) in opdracht van Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland. Een overkoepelend verslag van dit onderzoek wordt gepresenteerd in Kalkman et al. (2003). Hierin worden ook algemene gebiedsomschrijvingen gegeven. Deelverslagen over de afzonderlijke onderzochte groepen zijn gepubliceerd in De Bruyne et al. (2003), Van Helsdingen (2003), Kalkman (2002, 2003), Reemer (2003). Dit rapport behandelt de resultaten van het onderzoek aan loopkevers (Carabidae). 
Het doel van de inventarisaties was in eerste instantie het verkrijgen van een overzicht van de diversiteit van de onderzochte groepen in uiterwaarden die representatief zijn voor het betreffende stroomtraject van de Rijntakken. De aandacht ging met name uit naar graslanden en ruigten. Ooibossen zijn grotendeels buiten beschouwing gebleven. De resultaten van de inventarisaties zijn beschouwd in het kader van de fauna van de Rijntakken, zoals gedefinieerd door Rijkswaterstaat. Deze karakteristieke fauna van de Rijntakken is bepaald met behulp van faunagegevens uit de databank van EIS-Nederland.  

   
         
    Kalkman, V.J., M. Reemer, R.H. Bruyne & H. Turin, 2003 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Eindrapport 
EIS2003-08, EIS-Nederland.
Voor de aquatische fauna en flora van uiterwaarden is het mogelijk om veel van de gevonden diversiteitspatronen te verklaren door verschillen in intensiteit en duur van het contact van de biotoop met de rivier. Het is duidelijk dat de terrestrische fauna eveneens voor een groot deel door het rivierregime bepaald wordt. Over de mate waarin dit het geval is en over hoe sterk dit per diergroep verschilt is weinig concrete informatie beschikbaar. Ook is het niet duidelijk voor welke groepen de overstromingen verrijkend werken en voor welke groepen de overstromingen juist beperkend zijn. In door RIZA geïnitieerd onderzoek werd voor het eerst in Nederland grootschalig gekeken naar de invloed van ontkleiïng op de ongewervelde fauna. Hieruit bleek dat verlaging van de uiterwaarden ten opzichte van de rivier positief uitpakt voor veel typische soorten van het rivierengebied. Om meer kennis te verwerven over de ongewerveldenfauna van het rivierengebied is in 2001 door Rijkswaterstaat directie Oost-Nederland een project opgestart met als doel meer inzicht te krijgen in de invloed van het rivierregime op de samenstelling van de uiterwaardenfauna. Het voorliggende rapport geeft een samenvatting van de resultaten van dit project.   
   
         
    Kalkman, V.J., 2003 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport libellen (Odonata) 
EIS2003-07, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost heeft EIS-Nederland in 2001 en 2002 een inventarisatie uitgevoerd van terrestrische ongewervelde dieren in vijf uiterwaarden langs de Waal rond Zaltbommel (Gelderland). Het gaat om de Breemwaard, de Gamerensche waard, de Heesseltsche waard, de Hurwenensche waard en de Rijswaard. Dit rapport behandelt de resultaten van deze inventarisatie met betrekking tot libellen (Odonata). Het project had als eerste doel om een referentiekader te verkrijgen voor de diversiteit van uiterwaarden van de Rijntakken. Daarnaast worden de resultaten in verband gebracht met het overstromingsregime van de rivier en worden indicatorsoorten bepaald voor biotooptypen in de uiterwaarden. 
Elke uiterwaard is zowel in 2001 als in 2002 twee keer onderzocht op het voorkomen van libellen. Daarnaast is elk kribvak tijdens veldwerk aan de ecologie van de rivierrombout Gomphus flavipes specifiek onderzocht op het voorkomen van deze soort. Om de resultaten in een breder kader te kunnen plaatsen, is met behulp van het landelijk libellenbestand NVL/De Vlinderstichting/EIS-Nederland een overzicht samengesteld van de soorten die bekend zijn uit de uiterwaarden van de Nederlandse Rijntakken. Aan de hand van dit overzicht zijn de soorten bepaald met een voorkeur voor de Rijntakken.  
   
         
    Helsdingen, P.J., 2003 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport spinnen (Arachnida, Aranae) 
EIS2003-06, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost-Nederland, heeft de European Invertebrate Survey - Nederland in 2001 en 2002 een inventarisatie van de fauna van ongewervelden verricht in zes uiterwaarden langs de Waal rond Zaltbommel. De onderzochte uiterwaarden zijn de Hurwenensche waard, Gamerensche waard, Breemwaard, Rijswaard, Heesseltsche waard en Stiftsche waard. Het doel van dit rapport is het verschaffen van een referentiekader voor de diversiteit in soorten en biotopen in de uiterwaarden van de Rijntakken en deze te relateren aan het overstromingsregime van de rivier. Er werden waar mogelijk indicatorsoorten bepaald voor de verschillende biotooptypen in de uiterwaarden. De inventarisatie werd uitgevoerd met behulp van vangpotten, welke in raaien van vijf potten werden ingegraven op de onderscheiden biotopen in alle genoemde uiterwaarden. In totaal werden op deze wijze 29 plaatsen bemonsterd. De hier gerapporteerde vangsten worden vergeleken met eerder gepubliceerde gegevens over het voorkomen van spinnen langs de Rijntakken. Hieruit resulteert een overzicht van spinnensoorten die in ons land een voorkeur hebben voor de Rijntakken dan wel altijd in uiterwaarden langs de Rijntakken worden aangetroffen.  
   
         
    Bruyne, R., H. Wallbrink & A.W. Gmelig Meyling, 2003 
Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport Mollusken (Mollusca) 
EIS2003-05, EIS-Nederland.
In 2001 en 2002 is in opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, door EIS-Nederland en stichting Anemoon een inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van terrestrische mollusken (landslakken) in een vijftal uiterwaarden van de Waal nabij Zaltbommel. Het betreft locaties aan de oostkant (noord- en zuid-oever) en de westkant (zuid-oever) in de Breemwaard, Gamerensche waard, Heesseltsche waard, Hurwenensche waard en Rijswaard. Doel van het onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. Naast het onderzoek naar mollusken, zijn in dezelfde periode inventarisaties uitgevoerd gericht op loopkevers, sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. Er is voornamelijk gekeken naar landbewonende mollusken (Gastropoda, Pulmonata). Zoetwatermollusken (Gastropoda, Bivalvia) werden alleen bij de inventarisaties betrokken wanneer ze levend werden aangetroffen in dezelfde biotoop (met name in bodemmonsters).  
   
         
    Peeters, T.M.J. & M. Reemer, 2003 
Bijen en graafwespen in zes terreinen van Natuurmonumenten 
EIS2003-04, EIS-Nederland.
In 2002 verrichtten medewerkers van EIS-Nederland veldonderzoek naar de bijen- en graafwespenfauna in zes terreinen van de Vereniging Natuurmonumenten: de Kampina, de Maasuiterwaarden bij Den Bosch, Planken Wambuis, de Plateaux, Voornes Duin en de Zeepeduinen. 
In dit rapport worden de resultaten van deze inventarisaties besproken. Ook is er aandacht voor gegevens van bijen en graafwespen uit eerdere jaren, voor zover deze aanwezig zijn in de databestanden van EIS-Nederland. Aan de hand hiervan worden beheeraanbevelingen gedaan ten behoeve van de bijen- en graafwespenfauna. In de inleiding worden enkele algemene richtlijnen gegeven voor bijen- en graafwespenvriendelijk beheer van natuurgebieden.  
   
         
    Reemer, M., 2003c 
Zweefvliegen van veranderd bosbeheer in Nederland (Diptera, Syrphidae) 
EIS2003-01, EIS-Nederland.
In de afgelopen 20 jaar is het Nederlandse natuurbeheer zich meer gaan richten op een natuurlijke ontwikkeling van bossen. Hierin staan het streven naar meer structuurvariatie en het bevorderen van natuurlijke processen centraal. Een belangrijk aspect hiervan is het laten liggen van dood hout. In dit rapport wordt onderzocht wat de invloed is van het veranderde bosbeheer op de Nederlandse zweefvliegenfauna. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de zweefvliegsoorten waarvan de larven geassocieerd zijn met oude bomen of dood hout, de zogenaamde ‘saproxylische’ soorten. In Nederland komen 58 zweefvliegsoorten voor met een dergelijke levenswijze. 
Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van de Databank Nederlandse Zweefvliegen (EIS-Nederland, NJN, Sectie Diptera NEV). Dit databestand bevat circa 260.000 gegevens van zweefvliegen in Nederland. Voor elke zweefvliegensoort is een trend berekend aan de hand van het voorkomen voor 1988 en vanaf 1988. Uit de resultaten blijkt dat zweefvliegsoorten van bossen sterker toenemen dan soorten die niet in bossen voorkomen. Deze toename wordt met name veroorzaakt door de sterke toename van saproxylische soorten. Van de saproxylische soorten is 59% vooruitgegaan, terwijl dit bij de niet-saproxylische soorten 34% is.  
   
         

 
  Huijbregts, H., 2003 
Het vliegend hert in Utrecht. Resultaten 2003 
EIS2003-01, EIS Nederland & Alterra, Wageningen UR
Van oudsher zijn er meldingen van het vliegend hert uit de provincie Utrecht. Door Van Laar werden de aan hem in 1987 bekende waarnemingen samengevat. Om de huidige status het vliegend hert in de provincie Utrecht vast te stellen werd door EIS-Nederland, in opdracht van de provincie Utrecht, in de zomer van 2003 onderzoek naar het voorkomen in de regio Amersfoort uitgevoerd. 
Het onderzoek heeft geen bevestiging opgeleverd over de huidige aanwezigheid van het vliegend hert in de provincie Utrecht. Het lijkt dan ook het beste om de soort in het beleid voorlopig als 'mogelijk aanwezig' te beschouwen. Het is zaak om snel te reageren op eventuele nieuwe waarnemingen zodat de betrouwbaarheid gelijk gecontroleerd kan worden. Eventueel verder veldwerk zou zich moeten concentreren op enkele defensieterreinen. Gezien de waarschijnlijk lage dichtheid is het trachten aan te lokken van vliegende herten waarschijnlijk de beste methode om waarnemingen te verzamelen. Daarnaast is het van belang om bij defensiepersoneel aandacht te vragen voor de soort. De defensieorganisatie is geïnteresseerd in eventuele specifieke beheersmaatregelen en staat niet onwelwillend tegen verder onderzoek.  
   
         
   

Krekels, R.F.M., 2003 
De wrattenbijter in de Overasseltse en Hatertse vennen. Monitoring 2002 
Natuurbalans-Limes Divergens BV & EIS Nederland.  

   
         
    EIS Nederland, de Vlinderstichting & de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2003 
Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen 2003   
   
         
   

Boeren, J., H. van Buggenum, J. Hermans, W. Jansen, R. Kleukers & H. van Kuijk, 2003 
Werkatlas Sprinkhanen en krekels van Limburg 
Natuurhistorisch Genootschap & EIS Nederland.  

   
         
    Huijbregts, H., 2002 
Het vliegend hert - een bureaustudie 
EIS2002-07, EIS-Nederland.
In Noordoost Twente komt, als één van de weinige plekken in Nederland, het vliegend hert voor. Deze populatie moet, gezien de zeldzaamheid van de soort en het feit dat zij valt onder de habitatrichtlijn, beschermd en voor de toekomst behouden worden. In het betreffende gebied komt veel eikenhakhout voor dat lange tijd niet is afgezet. De kans bestaat dat het langdurig achterwege blijven van het hakhoutbeheer op de langere duur negatieve gevolgen heeft voor het vliegend hert. Daarnaast is het uit ecologisch en landschappelijk oogpunt gewenst om de houtopstanden weer actief te gaan beheren. Om dit op een verantwoorde manier te kunnen doen is gedetailleerde informatie over het vliegend hert noodzakelijk. Het voorliggend rapport bevat een compilatie van literatuurkennis en collectiegegevens van het vliegend hert in Nederland.   
   
         
    Jansen, W. & R. Kleukers, 2002 
Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001 
EIS2002-05, EIS-Nederland.
In 2001 werd voor het vierde achtereenvolgende jaar de populatiedichtheid van de rosse sprinkhaan bij Schin op Geul bepaald. Er werd het hoogste aantal rosse sprinkhanen tot nu toe geteld. Op 14 augustus werden 127 zingende mannetjes gehoord op traject A, de hoofdpopulatie. De populatiedichtheid voor 2001 wordt daarmee voor het eerst op meer dan 1000 individuen geschat. Er liggen diverse voorstellen voor het verder uitbreiden van het leefgebied van de rosse sprinkhaan. Hiervan is het geëxtensiveerd maaibeheer van de bermen van traject A en het uitrasteren van een strook van het grasland van Natuurmonumenten inmiddels doorgevoerd. Voor de overige voorstellen wordt nog financiering gezocht. 
De populatie lijkt momenteel niet bedreigd. We stellen daarom voor om ingaande per 2002 slechts een minimale telling te verrichten. Hierbij wordt op één dag (in de periode 5-25 augustus) een telling van traject A uitgevoerd, plus een snelle inventarisatie van de andere deelpopulaties. De rapportage is beknopt en bestaat uit de veldformulieren, met een samenvatting waarin een grove populatieomvang wordt bepaald, met een korte toelichting. Eens in de vijf jaar zal een uitgebreide telling worden verricht, conform de jaren 1999, 2000 en 2001.  
   
         
   

Reemer, M. & F. van der Meer, 2002 
Vliegen, bijen en wespen in de uiterwaarden rond Zaltbommel 
EIS2002-04, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de bijen, wespen en zweefvliegen behandeld. 
De onderzochte gebieden zijn de Breemwaard, de Gamerensche waard, de Heesseltsche waard, de Hurwenensche waard en de Rijswaard. Deze vijf uiterwaarden zijn geïnventariseerd op de volgende families: zweefvliegen (Syrphidae), bijen (Apidae), graafwespen (Crabronidae & Sphecidae), spinnendoders (Pompilidae), plooivleugelwespen (Vespidae), keverdoders (Tiphiidae) en goudwespen (Chrysididae). Blaaskopvliegen (Conopidae), boorvliegen (Tephritidae), dazen (Tabanidae), prachtvliegen (Otitidae), roofvliegen (Asilidae), sluipvliegen (Tachinidae) viltvliegen (Therevidae) en wapenvliegen (Stratiomyidae) zijn in beperkte mate verzameld. Dit verslag bespreekt de aangetroffen fauna.  

   
         
    Kalkman, V.J., 2002 
Sprinkhanen in de uiterwaarden rond Zaltbommel 
EIS2002-03, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient mogelijk als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. 
De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de sprinkhanen behandeld. Van de negen in het Nederlandse uiterwaardengebied algemene soorten werden er acht aangetroffen. Twee Nederlandse soorten, de bramensprinkhaan Pholidoptera griseoaptera en het kalkdoorntje Tetrix tenuicornis, hebben een belangrijk deel van hun areaal in het uiterwaardengebied. De bramesprinkhaan is algemeen in alle onderzochte uiterwaarden aangetroffen. Het kalkdoorntje is in 1994 bij de spoordijk bij Zaltbommel gevonden maar is bij de huidige inventarisaties niet aangetroffen. Op de gouden sprinkhaan Chrysochraon dispar na zijn alle aangetroffen soorten algemeen in Nederland. De gouden sprinkhaan is vrij zeldzaam en staat op de Rode lijst als kwetsbaar. De precieze biotoop van deze soort in de uiterwaarden is niet bekend. Wel lijkt het erop dat deze soort in de uiterwaarden veel drogere biotopen prefereert dan in de rest van Nederland.   
   
         
   

Kalkman, V.J., 2002b 
Libellen in de uiterwaarden rond Zaltbommel 
EIS2002-02, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de libellen behandeld. 
De tijdens dit onderzoek geïnventariseerde uiterwaarden betreffen de Breemwaard, Gamerensche waard, Heesseltsche waard, Hurwenensche waard en de Rijswaard. In totaal werden 23 soorten libellen waargenomen waarvan drie soorten die gebonden zijn aan stromend water. Hiervan is alleen de rivierrombout Gomphus flavipes strikt gebonden aan rivieren. De soorten die bij de stilstaande wateren in de uiterwaarden werden aangetroffen betreffen allemaal in Nederland algemene soorten die een weinig stringente biotoopvoorkeur hebben.  

   
         
    Helsdingen, P. van, 2002 
Spinnen in de uiterwaarden rond Zaltbommel 
EIS2002-01, EIS-Nederland.
In opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de spinnen behandeld. 
De samenstelling van de spinnenfauna van de vijf uiterwaarden werd bestudeerd aan de hand van vangsten met vangpotjes. De veldperiode was beperkt tot de maanden augustus en september (2001). In totaal werden 3419 exemplaren gevangen en gedetermineerd en 45 soorten uit zeven families vastgesteld. Dit is aanzienlijk minder dan in vergelijkbare onderzoeken elders in Nederland en in het buitenland Er werden diverse soorten aangetroffen, die kenmerkend zijn voor riviersystemen. Zoals gebruikelijk maakten enkele soorten, die bekend staan als "verstoringsspinnen", meer dan de helft uit van het aantal gevangen exemplaren. Dit is een gevolg van het dynamische milieu in uiterwaarden. Verwacht wordt dat een in de tijd uitgebreider onderzoek met vangpotjes zowel als handvangsten een groter aantal soorten aan het licht zal brengen.  
   
         
   

Krekels, R.F.M., R.M.J.C. Kleukers & P.J.M. Verbeek, 2002 
De wrattenbijter in de Overasseltse en Hatertse vennen. Maatregelen voor duurzaam behoud van een kwetsbare populatie 
Natuurbalans-Limes Divergens BV & EIS Nederland.  

   
         
    Reemer, M. & F. van der Meer, 2001 
Bijen en graafwespen langs kanaal Almelo-Nordhorn, met aandacht voor andere insecten 
EIS2001-04, EIS-Nederland.
In 2001 hebben medewerkers van EIS-Nederland in opdracht van de Provincie Overijssel een inventarisatie uitgevoerd van de bijen- en graafwespenfauna van Kanaal Almelo-Nordhorn. Er zijn 56 soorten bijen en 26 soorten graafwespen gevonden. Hieronder zijn twee bijzondere bijen (Andrena gravida en Lasioglossum fratellum) en drie bijzondere graafwespen (Ectemnius lituratusMimesa bruxellensis en Mimumesa beaumonti). In dit rapport worden deze resultaten besproken en gaat tevens aandacht uit naar het voorkomen van enkele andere bijzondere insecten langs dit kanaal. Met name het voorkomen van enkele zeldzame sprinkhanen is vermeldenswaardig: het zoemertje Stenobothrus lineatus, het schavertje Stenobothrus stigmaticus, de zompsprinkhaan Chorthippus montanus en de weidesprinkhaan Chorthippus dorsatus. Verder wordt kort ingegaan op enkele soorten libellen, zweefvliegen en langsprietmotten. Naar aanleiding van de resultaten worden aanbevelingen gegeven voor het beheer van de kanaaltaluds.   
   
         
    de Bruyne, R.H., 2001 
De nauwe korfslak nauwkeuriger bekeken 
EIS2001-03,  EIS-Nederland.
In juni en juli 2001 werd een gerichte inventarisatie van de nauwe korfslak in de Zuid-Hollandse duingebieden uitgevoerd. Het onderzoek gebeurde in opdracht van de Provincie Zuid-Holland en het Expertisecentrum PMR. De nauwe korfslak is vroeger op relatief veel plaatsen in het Nederlandse duingebied gevonden en verspreid in het binnenland. Recent is de soort slechts op een zeer klein aantal plaatsen aangetroffen. Met het in dit rapport gepresenteerde onderzoek wordt een bijdrage geleverd aan de kennis over de verspreiding van de nauwe korfslak in de Zuid-Hollandse duingebieden. Een actuele aanleiding voor dit onderzoek vormde de keuze voor gebieden waar natuurcompensatie kan plaatsvinden in het kader van de aanleg van de 2e Maasvlakte. 
Tijdens het onderzoek werden zoveel mogelijk oude vindplaatsen in het Zuid-Hollandse duingebied bezocht, om te bezien of de soort er nog voorkomt. In totaal werden 56 locaties in 37 kilometerhokken bezocht, verspreid over zeven duingebieden: Goeree, Voorne, Maasvlakte e.o., Hoek van Holland e.o., Meijendel, Berkheide, Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD). Vertigo angustior werd in alle duingebieden, behalve bij Hoek van Holland, aangetroffen, in totaal op 12 locaties (10 kilometerhokken): Voorne (vier), omgeving van de Maasvlakte (twee populaties, waaronder de Brielse Gatdam), Meijendel (één), Berkheide (één) en Amsterdamse Waterleidingduinen (twee). Op de locatie Arendsduin/Banken werd V. angustior niet aangetroffen. Op Goeree werden geen levende dieren aangetroffen, wel oude en verse schelpen, ieder op een locatie. In dit rapport worden de resultaten uit dit onderzoek toegelicht.  
   
         
    Peeters, Th.M.J. & M. Reemer, 2001 
Bijenfauna en beheer van zeven terreinen van Natuurmonumenten 
EIS2001-02, EIS-Nederland.
In 1999 en 2000 verrichtten medewerkers van EIS-Nederland veldonderzoek naar de wilde bijenfauna in zeven terreinen van Natuurmonumenten: het Dwingelderveld, Huis ter Heide, het Korenburgerveen, de Loonse en Drunense duinen, het Naardermeer, groeve Sweijer en Nationaal Park Zuid-Kennemerland. De resultaten van deze inventarisaties worden in dit rapport per terrein besproken en aan de hand hiervan worden beheersaanbevelingen gedaan ten behoeve van de bijenfauna. 
De inleiding besteedt aandacht aan algemene beheersmaatregelen ten behoeve van de bijenfauna. Het afsluitende hoofdstuk geeft een overzicht van de gevonden aantallen soorten in de terreinen, zowel voor de periode tot en met 1998 als de inventarisaties in 1999 en 2000. Hierbij gaat ook aandacht uit naar het aandeel bedreigde soorten in de gebieden.  
   
         
   

Jansen, W. & R. Kleukers, 2001 
Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2000 
EIS2001-01,  EIS-Nederland.
In 2000 werd voor het derde achtereenvolgende jaar de populatiedichtheid van de rosse sprinkhaan bij Schin-op-Geul bepaald. De populatiedichtheid voor 2000 wordt, net als voor 1999, geschat op 600-800 dieren. Om het leefgebied van de rosse sprinkhaan verder te vergroten worden de volgende aanbevelingen gedaan:

Fasering van het maaibeheer van het grasland van Natuurmonumenten. Dit perceel is waarschijnlijk het belangrijkste potentieel nieuwe leefgebied. Het grasland wordt sinds 2000 niet meer begraasd, maar gemaaid. Dat de rosse sprinkhaan hier nog niet gevonden is, komt waarschijnlijk door de manier van maaien; integraal en te vroeg. In figuur 4 wordt een maaischema voor het grasland voorgesteld.

  • Openkappen van een strook aan de zuidzijde van het spoor.
  • Aankoop van een aantal terreinen ten noorden van het spoor. De belangrijkste is de akker, grenzend aan het grasland van Natuurmonumenten. Daarnaast zijn er een aantal kleinere extensief beheerde percelen die wat verder van de populatie verwijderd zijn.
  • Er is getracht een relatie te vinden tussen verschillende maai-jaren en de aantallen waargenomen rosse sprinkhanen. De hoogste aantallen worden in vakken die nog niet gemaaid zijn. Er werd echter geen relatie gevonden met het laatste jaar van maaien. De interpretatie van de gegevens werd bemoeilijkt door een aantal methodologische problemen. Momenteel lijkt de populatie niet bedreigd. Het voorstel is om in 2001 en 2002 nog een zelfde telling uit te voeren en daarna met tussenpozen van 5 jaar een volledige telling uit te voeren. In de tussenjaren wordt met minimale inspanning een populatieschatting gemaakt.  
   
         
    Jansen, W. & R. Kleukers, 2000 
Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 1999 
EIS2000-03, 
In 1999 werd middels een gestandaardiseerde telling de populatiedichtheid van de rosse sprinkhaan bij Schin-op-Geul bepaald. De populatiedichtheid wordt geschat op 600-800 dieren. Dit is veel hoger dan de hoogste schatting tot nu toe, 200-300 dieren. Het lijkt er op dat de rosse sprinkhaan goed reageert op de speciale maatregelen die genomen worden om het leefgebied te verbeteren. In 1997 werd een 15 meter brede strook van een weiland van Natuurmonumenten uitgerasterd. Hier is de vegetatie duidelijk verruigd en in 1999 is de rosse sprinkhaan hier voor de eerste maal aangetroffen.  
   
         
   

Reemer, M., Th. Peeters, Th. Zeegers & W. Ellis, 1999 
Wilde bijen in terreinen van Natuurmonumenten 
EIS1999-03,  EIS-Nederland.
Er zijn sterke aanwijzingen dat het plaatsen van bijenkasten in natuurgebieden negatief kan zijn voor de plaatselijke wilde-bijenfauna. De honingbij concurreert met wilde bijen om stuifmeel, waardoor de broedzorg van sommige soorten nadeel ondervindt. Dit was voor Natuurmonumenten de aanleiding om EIS-Nederland te verzoeken een rapport op te stellen over de bijen van hun terreinen en advies uit te brengen over beschermingsmaatregelen voor de bijenfauna. 
Door het EIS-waarnemingenbestand van de wilde bijen te koppelen aan het gebiedenbestand van Natuurmonumenten konden de gegevens van bedreigde bijensoorten geselecteerd worden. Uit 107 van de circa 360 gebieden zijn gegevens van bedreigde bijen bekend. Er werd een lijst samengesteld van gebieden met de meeste bedreigde soorten in de afgelopen eeuw, en tevens een lijst van gebieden met de meeste bedreigde soorten vanaf 1980. Met behulp van gegevens over bloembezoek is onderzocht welke planten belangrijk zijn voor de voedselvoorziening van bijen. Naast enkele algemeen voorkomende families (composieten, schermbloemigen, kruisbloemigen, vlinderbloemigen en lipbloemigen) bleken vooral de volgende plantensoorten en –genera van belang: klokjes, Centaurea-soorten, slangenkruid, zandblauwtje, rolklaver, ganzerik, braam, wilg, paardenbloem en klaver. Tot slot wordt advies uitgebracht ten aanzien van het beheer in gebieden met een bijzondere bijenfauna en worden er lijsten gegeven van gebieden waarvoor het interessant zou zijn om de huidige bijenfauna beter te onderzoeken.  

   
         
   

R. Krekels, P. Verbeek & R.M.J.C. Kleukers, 1999 
De wrattenbijter langs het Drongelens kanaal. Duurzaam behoud van de wrattenbijter en zijn leefgebied 

Natuurbalans-Limes Divergens BV & EIS Nederland.   
   
         
    Jansen, W., R. Kleukers & B. Odé, 1999 
De rosse sprinkhaan bij Schin-op-Geul 
EIS1999-01.  
   
         
    Reemer, M. & V.J. Kalkman, 1998 
Sprinkhanen en krekels van de Rode lijst in Gelderland  
   
         
    Kalkman, V.J., R. Ketelaar & M. Reemer 1998 
Libellen van de Rode lijst in Gelderland  
   
         
    Stroo, A., 1997 
Verspreidingsanalyse doelsoorten libellen  
   
         
   

Kleukers, R. & A. Stroo 1997 
Het belang van het buitendijks gebied van Tolkamer tot Kandia voor libellen en sprinkhanen 

   
         
    De Vlinderstichting 1992 
De dagvlinders van het Drongelens kanaal, inventarisatie 1991 en analyse historische gegevens. Deelrapport bij: De fauna van het Drongelens kanaal   
   
         
   

Peeters, Th.M.J., 1992 
De bijen en wespen van het Drongelens kanaal. Deelrapport bij: De fauna van het Drongelens kanaal 

   
         
    Musters, J.C.M., 1992 
De sprinkhanen en krekels van het Drongelens kanaal. Deelrapport bij: De fauna van het Drongelens kanaal   
   
         
    Moller Pillot, H. 1992 
De fauna van het Drongelens kanaal. Bestaande gegevens, natuurwaarde en betekenis hiervan voor de inrichting 
Oekologisch Adviesbureau Moller Pillot, EIS Nederland & De Vlinderstichting.